
zoo schoon aangelegd, dat zij aan het geheel het voorkomen van een
paradijs gaven. De groene berg, door menschenhanden opgerigt — want
de geheele streek ligt in eene vlakte — was beplant met bij uitstek
prächtig geboomte, dat van de verwijderdste streken des lands was aan-
gebragt, om het oord te verfraaijen. Binnen het paleis bevonden zieh de
ontzettende schatten van den Khan, zijn uitgestrekt harem, waarvoor
het geheele land de schoonen moest leveren, de woningen der prinsen
en prinsessen en een aantal kamerlingen, die gedurende de volgende
regeringen de plagen van het hof werden. Daarenboven bezat Hu pi Iai
verscheiden zomerpaleizen in Tartarije en noordwestelijk China, waar de
knnst, ondersteund door magt van geld, al het mogelijke deed om een
aardsch Elysium voort te brengen. De maaltijden werden dikwijls in het
openbaar gehouden, en de Khan was alsdan in gezelschap der keizerin
allervriendelijkst en beminnelijkst. De Grooten bragten insgelijks hunne
gemalinnen mede en lieten het zieh wel smaken. Groote vaten, met
brandewijn gevuld, waren in het midden der zaal geplaatst. Hieruit
schepte men met groote gouden en zilveren bekers voor de gasten, die
vaak beschonken de tafel verlieten. Maar dit was geen misdaad, en het
schijnt dat Hu pi lai zelf niet altijd nuchter is gebleven. Wanneer hij
zieh in staatskleeding vertoonde, stond alles stijf van goud en edelge-
steenten, den roof van zoo vele landen en rijken. Niets was prächtiger
dan de jagtpartijen, die veeleer op een legertogt geleken. Bij deze ge-
noegens kon de gebiedermaanden lang in de wildernissen van Azie ver-
toeven, zonder ooit in de inspanningen, die zulk een levenswijs vorderde,
te verüaauwen. Daarbij vergat hij de zorgen en het leed der regering, en
als hij met zijn valk op de hand door het gebergte of längs de rivieren
reed, was hij verrukt, wanneer hij een kraanvogel zag, en verblijdde zieh
als een kind over de vangst. Hij verloor echter aldus veel tijd en moest de
regering aan zijne ministers overlaten. — Weldadigheid jegens de armen
in hooge male, minzaamheid jegens en zorg voor zijne onderdanen, die
door eenig ongeluk geleden hadden, voorkomenheid jegens zijne diena-
ren, en opgeruimdheid bij bezwaren en onaangenaamheden, waren
kenmerkende trekken van dezen vorst.
De Khan was begaafd met een doordringend verstand. In zijne jeugd
was hij onophoudelijk bezig; wat hij ter hand nam gelukte, en zijn oor-
deel was altijd juist. Naderhand arbeidde hij niet meer zelf, maar liet het
aan de hovelingen over om hunne plannen aan zijne goedkeuring te onder-
werpen. Als Hu pi lai niet door eigenbaat verblind was, handelde bij altijd
zeer openhartig en regtvaardig. Hij, was een vriend van alle grootsche en
stoute ondernemingen, van alle inrigtingen, die blijvend geluk aan het
land beloofden; hij was edel in woord en daad. Als wij hem daarom onder
Chinas groote vorsten teilen, kunnen wij hem toch niet gelijk stellen met
Karelden Groote, en zijne voortreffelijke eigenschappen zijn veel geringer
dan die van een’ Napoleon. Had hij dezelfde beschaving bezeten als
Alexander, dan zou hij evenzoo weldadig voor de nakomelingschap gewerkt
hebben; maar hij was een barbaar, die, pas aan de woestheid ontkomen,
hetuiterstebeproefde, om zieh de voordeelen der beschaving toe te eigenen.
Wij mögen hem dus niet meten met den maatstaf van Europesche beschaving.
Indien hij al zijne wenschen bereikt had, dan zou hij geheel Azie
onderst boven gekeerd hebben om het voor het zaad van het goede ont-
vankelijk te maken; hij zoude zelfs China hebben voorbereid om het goede
te ontvangen. Maar bij zijne verijdelde verwachtingen liet hij een uitgeput
land achter, vol misnoegde inwoners, op het punt om hetjukzijner
landgenooten af te schudden. Hij was het, die aan zijne dynastie den naam
van Juen toekende, en als stamvader der volgende vorsten in het Walhalla
den titel draagt van Schi tsu. Yan zijne daden en ondernemingen
is thans naauwelijks het geringste spoor overig.
Hoeveel grooter was de vredelievende Penn, wiens schoone stad
Philadelphia en bloeijende provincie Pennsylvanie nog getuigen van den
Christelijken geest, die in dezen man was.
Hu pi lai’s tweede gemalin overleefde hem. Zij was eene voortreffelijke
vrouw, die het volk hartelijk beminde. Toen het geldgebrek toenam
deed zij vrijwillig afstand van haar inkomen, en leefde als eene ambte-
looze persoon, opdat de onderdanen niet gedrukt mogten worden. Zij
was den Bonzen zeer genegen, en had ter eere van Boeddha in eene afge-
legene provincie een’ grooten tempel gebouwd. Zij wilde ook eene bede-
vaart derwaarts doen, maar de minister ontried het haar, omdat de reis
het volk, welks land zij zou moeten doortrekken, ontzettende kosten zou
veroorzaken. Daarom deed zij van het volvoeren van dit geliefkoosde
plan afstand.
De erfgenaam des troons was nog in Tartarije, toen Hu pi lai stierf
(1294). Daardoor ontstond een zeer groote en langdurige strijd tusschen
de prinsen van den bloede, wie den schepter moest voeren. Vermits
velen aanspraak op de kroon maakten, eh er eene tusschenregering van
drie maanden plaats vond, zou het zonder twijfel tot zeer bloedige too-
neelen gekomen zijn, indien de oude honderdoogige Pe jen, die nog eerste