
’s keizers wraak was overgeleverd. Toen men hem aan het hof vroeg,
waarom hij een opstandeling was geworden, luidde zijn anlwoord: ik
zocbt slechls het vaderlijk goed te herkrijgen en ben geen opstande-
ling. — Hij werd daarna op de openbare straat gebragt en in tegen-
woordigbeid veler menschen in stukken gesneden. De keizer verordende
later, dat men overal aan de afgoden, elementen, bergen, rivieren
en zeeen offers moest brengen. In liet geheele land schalde de jubel
der overwinning, men sprak van de magt des onoverwinnelijken
keizers, prees zijne wijsheid en grootheid en sidderde voor zijn vonnis.
De ministers verzochten Tao kuang uilhoofde des triomfs een’ verhe-
vener’ litel aan zijne regering toe te kennen; doch hij weigerde dit
vleijend aanbod en beloonde daarentegen de grootste eer aan zijne
overledene moeder en andere bloedverwanten, gelijk. b. v. zijn’ hoog-
bejaarden oom, vermits aan ben, gelijk hij zeide, de overwinning te
danken was. — In Turkestan liet hij verschillende zeer heilzame
verordeningen afkondigen, om het volk tegen onderdrukking te
beschermen en tevens voor alle verkeer met het westen te bewaren.
De laalstgenoemde maatregel verbitterde de handeldrijvende Turkoman-
neu ; zij hadden zieh voorgenomen om handel te drijven, overtraden
ongestraft des keizers verordeningen, en de regering moest toegeven
om in het vervolg onlusten te vermijden. De gouverneurs kondigden den
keizer aan, dat er door geweld niets kon worden uitgerigt, en dat
men beter deed dit volk met goedwilligheid te leiden dan het door
straffen tot gehoorzaamheid te dwingen. Desniettemin werden in het
vervolg 20 afvalligen onthoofd, wien men de schuld aanteeg, van het
oproer weder begonnen te hebben. Aan de Zwarte Tulbanden, die de
Chinezen tegen hunne laudgenoolen hadden ondersteund, stond men
groote vrijheden toe, en benoemde de voornaamsten onder hen tot
Begs, terwijl de Witte Tulbanden slechts naar den post van een Iman
konden dingen. Zoo werd de rust hersteld, totdat nieuwe voorvallen
weder zeer groote gebeurtenissen te voorschijn riepen.
Er bleef slechts eerie zwarigheid over, wat men met al de Chi-
nesche schelmen doen moest, die ’s keizers leger gedurende den oorlog
groote dienslen bewezen en daarvoor aanzienlijke belooningen ontvan-
gen hadden. Zeer trotsch keerden de bannelingen met de knoopen op
hunne mutsen en afhangende paauwenveren naar hunne woonplaalsen
terug, spraken daar van de groote daden die zij verrigt hadden en
waarvoor zij thans de eereteekens droegen. Maar de dieverijen en
eerloosheden, die hen hadden doen bannen en die hun tot .eene tweede
natuur waren geworden, kwamen allijd weder voor den dag, en de Staat
was dus gedwongen hen, zonder hunne Verdiensten in aanmerking
te nemen, als gewone misdadigers te straffen. Het gevolg daarvan
was, dat de beloften der mandarijuen alle waarde verloren, en de
onderscheidingen wegens dapperheid door het volk met spotternij
beschouwd werden.
Het meest eerde de keizer den generaal Jang fang, een’ man, die
zieh schijnbaar veel roem verworven, maar inderdaad, zoo als men
naderhand beweerde, niets gedaan had dan het geld van den monarch
verspild. Hij zond hem zelfs een’ afgod en op zijn geboorledag een prächtig
opschrift, om zijne Verdiensten aan de nakomelingschap over te leveren.
Te midden van al deze blijdschap kwam de tijding der overstrooming
van de gele rivier, die buiten hare bedding was gerezen en zooveel
onheil veroorzaakt had. Omstreeks zes millioen oncen zilver werd er
vereischt om deze ramp te verhelpen; dit was echter slechts voldoende
voor eenige jaren ? want weldra veroorzaakte de snel stroomende vloed
nog veel grooter schade.
Om het land een bewijs van zijn’ goeden wil te geven, die altijd
voor het volk werkzaam was, vaardigde hij een bevel u it, dat hij bij
alle, zaken van gewigl, zonder hem eenigzins te onlzien., ’s morgens
vroeg. o f’s nachts gewekt moest worden. Zijn eerste minister To tsin
was reeds oud en zoo ook de overigen, buiten wier bijzijn hij niet
leven kon; en dus moest hij voorwendsels vinden, om hem voor een
tijd lang te verwijderen (?). Hij ontbood Song thans ten hove, en deze
werd met het stadbouderschap vän Tschi li vereerd. Naauwelijks was
hij eenigen tijd in dezen post geplaatst, toen een bevel des keizers
hem naar Kobdo in Sungarien riep, om daar eenige geschillen te
beslechten. Van deze taak wedergekeerd, vertoonde hij zieh in het
kabinet, en toen hij zieh, uit een roes ontwaakt — want hij was
zeer verslaafd aan dronkenschap — naar den raad begaf, stonden de
oudste staatsmannen eerbiedig op en begroetten den ouÜen dienaar, op
wiens voorstel de beraadslagingen len uitvoer gebragt werden, — Op
het eind zijns levens bereikte deze onvermoeide hoveling, die zieh
zooveel met regeringszaken bemoeid had, eindelijk zijn’ wensch ; doch
het was helaas, niet zijne voortreffelijkheid, welke hem dien hoogen
rang verwierf, maar de invloed zijner dochler, die in het harem eene
aanzienlijke plaats bekleedde. Voor het heil des lands was hij nogtans