
 
        
         
		blikkelijk onlhoofd.  Waar openbaar geweld'niel baten  koo, daar  bezigde  
 Sunhao  vergift,  en  voerde bovendien de  verschrikkelij kste straffen in. 
 De tijd was derhalve  gekomen om  een eind  te maken aan dewreedheid  
 van  dezen  woestaard,  en  de  wel  geordende  vloot  van  Wuti  voer  
 onder bevel  van  een  bekwamen  admiraal  den Jang  tse af.  Deze prächtige  
 rivier  werd  thans  het  tooneel  van  belangrijke gevechten.  Eindelijk  
 verbrijzelde  de  keizerlijke zeeheid  de  keienen,  waarmede  men zijn ver-  
 deren  voortgang  had  zoeken  te verhinderen;  de booten van Sunhao, die  
 twintigduizend  man  aan  boord  konden  nemen,  werden  niet gebruikt,  
 en  na  lang  dralen  landden  de  overwinnaars  aan den  zuidelijken oever.  
 De dwingeland was  zeer verrast door dezen stoutmoedigen stap, en zond  
 aanstonds  de  Rijkszegelen  aan  eenen  van  Wu  ti’s verwanten. Voordat  
 deze  evenwel  hunne  bestemming  nog  bereikten,  had  de  admiraal  den  
 bevreesden Sunhao reeds zoo  in  het naauw gebragt,  dat hij  in een schuit  
 met  een’  strop  om  den  hals  en  eene  doodkist  naast  zieh  naar hem loe  
 kwam. Deze  ontving  hem  zeer  welwillend, en nadat  hij  de overgave van  
 zuidelijk China wettelijk  van hem verkregen had, verbrandde hij terstond  
 de  teekenen  der  vernedering  en  zond  den  beangste naar  de hoofdstad.  
 Met  eene  rammelende  keten  naderde  hij  Wuti’s  paleis.  Deze,  in plaats  
 van  de  gestrengheid  eens  overwinnaars  te  toonen,  verhief zijn bloedver-  
 want  tot  hooge  waardigheden,  sprak  hem  vriendelijk  loe,  en zeide met  
 hoofsche  vleitaal, dat  hij  lang  gewenscht  had,  zulk  een gast bij  zieh  te  
 zien.  Sun hao  antwoordde,  dat  hij  van  zijnen  kant  ook  het  verlangen  
 gekoesterd  had  om Wuti  in  de nabijheid  van  zijn  troon  te  ontvangen.  
 Op  de  vraag,  waarom  hij  zulke vreesselijke straffen  had  ingevoerd,  zoo  
 als de oogen uitsteken en verminken,  gaf de wreedaard tenantwoord: dat  
 landverraders  het  zonlicht  niet  moesten  aanschouwen,  en  dat het beste  
 was,  wanneer  dieven  beroofd  werden van  de middelen om  nieuwe boe-  
 venstukken te plegen.  De keizer  zorgde rijkelijk  voor  hem,  en  nam  ook  
 de elfduizend vrouwen, die Sun hao’s hofstoet hadden uitgemaakt, in zijne  
 dienst.  Het  waren  meestal  tooneelspeelsters en wulpsche meisjes, en zij  
 verleidderi  den  keizer tot een wellustig leven.  De generaal,  die de groote  
 overwinning behaald  had, werd aangeklaagd van ongehoorzaamheid, om-  
 dat hij de  hofplaats van den vijand in bezit,  en aan de plundering van het  
 paleis  deel  genomen  had,  zonder daartoe  uildrukkelijk verlof verkregen  
 te  hebben. De monarch wees intusschen met misnoegen zulk eene beschul-  
 diging  van  zieh  af,  en  verhief  hem  later  tot  een  der grootste  edelen  
 des lands. 
 De  vrouwen  gaven  weldra  aan  den  geest  des  keizers  eene  andere  
 rigting.  Onder  haar  waren  meisjes  van betoöverende schoonheid  en  de  
 boeijendste  talenten,  en  zij  vonden  de  jsonderlingste middelen uit om  
 den  monarch  te  vervrolijken.  Zoo  hadden  zij  b.  v. in eenen  heerlijken  
 lusthof  een  wagen  met bokken bespannen,  die den gebieder rondreden.  
 en  bij  de  verschillende  lusthuizen,  waar  de keizer ten prächtigste door  
 de  bewoonsters  onthaald werd,  stil  hielden.  Ten laatste vond Wu ti het  
 veel  aangenamer  zijn  leven  in  genot  door  te brengen,  dan zieh aan  de  
 staatszaken  te  wijden;  hij  werd  geheel  ontzenuwd  en  liet de regering  
 aan  zijnen  schoonvader  over.  Uitgeput  en  geplaagd  door walging  van  
 het voorldurend genot daalde de eens zoo krachtige Wu ti ten grave (290).  
 Zonder  zelf talenten te bezitten om  groote daden ten uitvoer te brengen,  
 wist  hij  eene  goede  keus  te  doen,  en  het  gelukkige  tijdstip  te treffen,  
 en  daarom  was  zijn  bcstuur  altijd  rijk aan  gevolgen. De onderdaan  leed  
 weinig bij  den val van twee dynastien, en om  den burger er weder boven  
 op  te  helpen,  verordende Wu  ti,  dat gedurende een zeker gelal jaren in  
 de veroverde  landen  geene belastingen  betaald  moesten worden.  Indien  
 hij  zieh  niet aan  den wellust had  overgegeveri, dan  zou zijn  roem op  het  
 einde zijner levensbaan niet verduisterd zijn geworden. 
 Zijn zoon Hoei  ti, krachteloos en weifelend, wilde  zieh geheei aan den  
 minister,  zijn  oudoom,  overgeven.  Deze  was  ook  ernstig  bezig om zieh  
 eenen  grooten aanhang te  verwerven,  en had zelfs den veldmaarschalks-  
 staf aan een Tartaar opgedragen,  die hem evenwel met fierheid weigerde.  
 Terwijl  hij  meer  en  meer  streefde  om  onbeperkt  rijksbesluurder  te  
 worden,  vond  hij  eene  aartsvijandin  in  de  jeugdige  keizerin.  Dit  was  
 eene  vrouw,  misdadig  in  hären  wandel,  hevig  in  de uitbarstingen van  
 hären  toorn;  zij  had  zelfs  met  eigene  hand  wonden toegebragt aan  de  
 zwangere  vorstinnen  van  den  barem,  om  eene  ontijdige  geboorte  te  
 verwekken.  Haar  gemaal  was  geheelenal  haar  slaaf,  en  het  was  dus  
 gemakkelijk  van  hem  het  bevel  te  verkrijgen  tot veroordeeling van den  
 minister.  Zij  droeg  de  uilvoering  op  aan  twee  kamerlingen,  die  met  
 hunne Wächters slechts den nacht verbeidden,'om dezen gruwel te plegen.  
 Toen  naderden de getrouwen van den rijksbestuurder,  en  smeekten  hem  
 dringend  om  de  deur  van  het paleis  open  te breken,  en den keizer van  
 zijne  gemalin  te  bevrijden.  Yruchteloos  was  hunne waarschuwing;  de  
 minister  bleef besluiteioos;  zijne  aanhangers  benamen  zieh  het  leven,  
 en  niettegenstaande  de  keizerin-weduwe  stukken  zijde op  de  slraat had  
 geworpen,  waarop  zij  eene  oproeping  aan het  volk  geschreven  had,  tot