
 
        
         
		niel  eenen  wenk  van  dit  wonderbare Rijk.  Ook  ontdekken  wij  gecne  
 sporen  van  de  invoering  des  Christendoms,  hoewel het zonder  twijfei in  
 de  derde eeuw reeds tot in  de  woestijnen  van  Azie  was doorgedrongen.  
 Daarentegen  zien  wij  de  vertakkingen  van  de  Rededienst in alle aange-  
 legenheden  des levens;  vele  priesters  verzelden de opperhoofden zoowel  
 in  oorlog  als  in  vrede  om  de  gewigtigste  zaken  ten  uitvoer te brengen.  
 Er  ontstond  ook  eene  vereeniging  van  geleerden, die hunne zamenkom-  
 sten  hielden  in  bamboesbosschen,  en  daar  in  bespiegelingcn  verdiept  
 hunne  dagen  sieten.  Een  hunner  nam  den  betamelijken  rouw  niet  in  
 acht bij  den dood zijner moeder;  hij wekte  daardoor  achterdocht,  en  er  
 werd  eene  vreesselijke  vervolging  tegen  deze  dweepers  bevolen.  Men  
 ondervond  den  zegenenden  invloed  van  het  goddelijk  Evangelie  niet,  
 want de tijd des Heeren was nog niet gekomen. 
 Het  leenstelsel  schijnt  gedurende  de  dynastie van  Han  schier  geheel  
 opgelost te zijn; het land is van  lieverlede een geheel geworden.  Daarom  
 behaalden de vorsten ook zoo menige overwinning  op  de Hunnen  en andere  
 Tartaren; de nood zoowel als bestendige  vervolging dwongen dezen  
 om  andere  woonplaatsen  aan  gene  zijde  der  Kaspische  zee  te  zoeken.  
 Van daar werden zij  geducht voor Europa en  bewerkten  de volksverhui-  
 zing,  die  aan  ons  werelddeel  eene  geheel  andere  gedaante  gaf en  alle  
 sporen  van vroegere  beschaving  uitwischte!  Hoe magtig  is  des  Heeren  
 hand!  Hoe verheven  zijn  Zijne groote  daden!  Dezelfde  wijsheid, die de  
 beschaafdste  zoowel  als de ruwste Volkeren  naar  Haren  eeuwigen  raad  
 geleidt,  werkt  ook  in  het  lot  van  ieder in  het bijzonder.  Hem  rooet het  
 geheele aardrijk dank en aanbidding toebrengen! 
 VIERDE  AFDEELIM. 
 DE  D Y N A S T I E   VAN  TZ IN. 
 (263—420  na  Christas.) 
 De  famihe  van  Ssema tschao,  wegens  de  dappere  generaals  uit haar  
 gesproten,  hoog  geeerd  bij  den  vorst  van Wei,  bad  zieh  ten  hove alle  
 magt  aangematigd.  Het  buitengewoon  geluk  waarmede  zij  de  vijanden  
 hunnes  vaderlands afsloegen,  en de  eindelijk  gevolgde  overwinning  van  
 den laatsten vorst uit het  huisvan  Han, die  hunne pogingen  bekroonde,  
 breidde  hären  invloed  nog  te  meer  uit.  Maar  de  eigenlijke  onderveldheer  
 die  de  boofdslad  van  Scho,  Tsching  tu,  binnentrok,  oogsllc  
 weinig  roem  van zijn gelukkigen veldlogt ;  want  als  opstandeling aange-  
 klaagd, werd  hij, hoezeer  onschuldig, in  ketens  geklonken,  en toen  zijne  
 Soldaten,  die  hem  bijzonder  toegedaan waren,  hem bevrijdden, gedood.  
 Terwijl de woeste  Sse ma  tschao begeerige oogen  op  den  troon vestigde,  
 maakte  de  vorst  van Wei  zieh  zeer  gehaat, en  van daar kwam het  plan,  
 om  hem  te  doen  vallen,  zeer  spoedig  tot rijpheid.  Zijn zoon Sse majen  
 volbragt  eindelijk  hetgeen  zijn  vader  zoo  ernstig  gewenscht had, en  het  
 geheele  huis  van Tsao zonk in zijn  vorig niet terug.  Daar hij  vroeger lot  
 vorst  van  Tzin  was  benoemd  geworden,  gaf  hij  ook aan zijn huis dezen  
 naam,  en  verkreeg  (268)  den  titel Wuti;  om  hem  echter van Wuti  uit  
 het  huis  van  Han  te  ondersefaeiden,  plaalste men er Tzin voor, de naam  
 der dynastie,  gelijk sleeds,  wanneer de  namen eensluidend zijn. 
 Wuti ontzette alle aanbangers der vorige vorsten van hunne eereposten,  
 en  bevorderde  zijne  verwanten  zonder  onderscheid  tot de hoogste amb-  
 ten. Hij had geenszins de woeste, geweldige kracht zijns vadersgeerfd, maar  
 hij was met bijzondere schranderheid toegerust, en in plaats van zieh met  
 het  zwaard  in  zijne  nieuwe  waardigheid  te handhaven, wilde hij veeleer  
 door liefde en inschikkelijkheid aller harten winnen.  Zoo was hij in Staat  
 eenen  opstand  in  het  voormalig  rijk  der Han  te onderdrukken,  en  de  
 aanhangers,  die  nog  in  leven waren,  aan  zieh  te  binden,  terwijl  zijne  
 Soldaten  als  overwinnaars  de  Tartaren  door  de  woestijn  vervolgden  en  
 anderen  weder zeer voordeelige verdragen  slolen met de<nomaden.  Toen  
 de  monarch  zieh  eindelijk  algemeen geeerd  zag, meende hij, dat de tijd  
 gekomen was,  om de  onderwerping van den Staat Wu te  beproeven. 
 Daar  regeerde  zekere  Sun  hao.  Men  had  hem,  dewijl  hij  onlzag-  
 gelijke  kracht  betoonde,  met voorbijgaan van den regtmatigen maar nog  
 jongen  vorst  op  den  troon  geroepen.  Zoodra  hij  de  onbeperkte magt  
 bezat, wierp hij zieh in de armen van het genot en zwelgde in den harem,  
 terwijl  hij door een schrikbewind zijn aanzien  hoopte te handhaven.  Men  
 prees  zijn ondernemenden geest, en ried hem aan om in plaats van Wuti s  
 vriendschap te zoeken,  het geheele  noorden te  veroveren.  Een  der Rijks-  
 grooten,  die zieh  tegen dit onzinnige  plan aankantte, werd  door Sun  hao  
 met eigen  hand neergehouwen.  Toen  een sladhoudcr hem onder het oog  
 bragt,  dat  het  wegens  herhaaldelijk mislukte  oogsten  den  onderdaneri  
 onmogelijk was de  belastingen  te  betalen,  gelaslte de  despotische  vorst  
 terstond hem  het hoofd van  den  vermetelen  babbelaar  te  brengen.  Een  
 der aanwezigen  waagde  het zijn  mededoogen te  toonen  en werd  oogen