
 
        
         
		een  vroom  man;  in  plaats  van  zieh aan  de dweeperijen  van de priesters  
 der  Rede  over  te  geven,  vereerde  hij  den  hemel,,  en bragt den Aller-  
 hoogste  zijne  hulde.  Al  zijn  streven  was  daarop  gerigt,  om  naar  zijn  
 wil  te  regeren  en naar  zijn  raad zijn  volk  te besturen.  Daarom legde hij  
 zieh steeds toe op de deugd,  en was in al  zijne ondernemingen bijzonder  
 gelukkig. — Men  erkende  zijne  groote overeenkomst met Jao en Schun,  
 en  hij  werd,  ofschoon  geene  groote  daden  hem  kenmerkten,  een  der  
 hoogst geroemde keizers  in de geschiedenis. 
 Daar men nu tijd had t'er bearbeiding van de oude letterkunde,  trad er  
 een aantal  der beroemdste geleerden op,  en dit scheen de Augustus-eeuw  
 der  Chinesche  letteren  te  zijn,  Ofschoon  men zieh meerendeeis  tot ver-  
 klaringen van het eens geschrevene bepaalde,' kwamen er toch wijsgeerige  
 denkbeeiden  van  allerlei  aard  veelbeteekenend  aan  het  licht.  Daarbij  
 bleef het  niet;  er vormden zieh secten,  waarvan elke hare eigene gevoe-  
 lens aankleefde en  die elkander op dehevigstewijze vervolgden. Daardoor  
 ontslond  zeer veel strijd  en  haat,  want de partijen rustten  niet,  voordat  
 hunne  legenstanders door  het hof vogelvrij verklaard en  ter  dood of ver-  
 banning veroordeeld werden.  Dil bleef onder de regering van drie keizers  
 voortduren en veroorzaakte zeer veel onheii., 
 De  voortreffelijksle  onder  deze  geleerden,  wiens verklaringen wij  tot  
 op  dit  oogenblik  om  hare  duidelijkheid  en  schoouen  stijl bewonderen,  
 was  de  beroemde  Tschu hi.  Gesproten  uit  ouders  die  niet  rijk,  maar  
 zeer  achtenswaardig  waren,  betoonde  hij  reeds als knaap een buitenge-  
 wone  zucht  tot  Studie.  Na  de  drie  beroemdste leeraars van dien tijd tot  
 onderwijzers  gehad  te  hebben,  verkreeg hij reeds op zijn twintigste jaar  
 den  graad  van  doctor,  dat  iets  ongehoords was,  en  werd  medelid  der  
 akademie.  Weldra  tot  mandarijn benoemd,  weigerde hij  naderhand de  
 aanzienlijkste posten,  want  hij  hield  zieh  ernstig bezig met het uitgeven  
 van  een  aantal  boeken,  die  zijne  gevoelens  over  de  klassieken  en  alle  
 belangrijke  onderwerpen  van  de  letterkunde  behelsden.  De  geleerden  
 van  dien  tijd  beijverden  zieh  om  een  begrip  te  geven  van  den eersten  
 oorsprong aller dingen;  men  stelde,  dat  de  natuur zichzelve geschapen  
 heeft  en  zieh  insgelijks  nog  zelve  onderhoudt,  of  zocht  op  de  wijze  
 van Kong  fu tse  de  schepping  en  regering  der  wereld door het  Dualismus  
 te  verklären.  Aan  dit  laatste  gevoelen  gaf  ook  Tschu hi  zijne  
 toestemming.  Maar  dewijl  de  godloochenaars  de  bovenhand behielden,  
 werd  hij  later met  zijnen  geheelen  aanhang  voor  een  ketter  verklaard.  
 Nu  bezaten  deze  denkers  het  licht  der  natuur;  de  sterrekunde  kon 
 hun  ook  te  hulp  komen;  toch  konden  zij  de  eenvoudige  Stelling  niet  
 uitvinden,  waarmede  de  Bijbel  begint:  «ln  den  beginne  schiep  God  
 hemel en aarde.»  Hoe beklagenswaardig is het menschelijk verstand,  als  
 het aan zichzelve is overgelaten. 
 Intusschen was Tschu hi tot hooge eer geklommen;  eens toen de oogst  
 schraal  en  het  koorn  zeer  duur  was,  droeg  de  keizer  den  waardigen  
 geleerde  het  uitdeelen  zijner gaven  op,  om  het  hongerend  volk te hulp  
 te  komen.  Toen  betoonde  hij  zieh  zeer  edel;  hij  schreef ook een goed  
 opstel,  hoe  men  in  het  vervolg,  door  de  Soldaten bezig te houden met  
 het  bebouwen  der  nog  woeste  streken,  het  onheii  konde  voorkomen.  
 Toen hij overal rondreisde,  om  den toestand  der landen  te  onderzoeken,  
 ontmoette hij  een onregtvaardig ambtenaar,  die een  naaste bloedverwant  
 van  den  eersten  minister  was.  Zonder  zieh  daaraan  te  stören,  stelde  
 Tschu hi hem in Staat  van beschuldiging.  Ook  sprak  hij  een  vonnis  uit  
 legen een kamerling,  dien  de monarch  zeer hoogachtte.  Toen  men  hem  
 tot  minister  van 'oorlog maken  wilde,  wees hij  deze waardigheid van de  
 hand;  want  zijn  ambtgenoot  was  een  siecht mensch.  Deze opregtheid  
 berokkende hem vele vijanden,  te meer,  daar hij  zieh zeer vrijmoedig in  
 gezelschap  van  anderen  over alle zaken uitliet.  Zoo leefde hij een gerui-  
 men tijd in ongenade.  Toen kwarn er een  gezant van U lo,  den  Tartaar;  
 deze was  echter,  vooral  omdat  de  roem  des grooten  mans  ook  reeds tot  
 de  steppen  was  doorgedrongen,  niet  weinig  verbaasd  hem  in  zuike  
 armoedige omstandigheden  te  vinden.  Om  hem  de verschuldigde eer te  
 bewijzen,  wenschte  hij  hem  met  alle  mogelijke  staatsie  te  bezoeken.  
 Zoodra  de  vijanden  van  Tschu  hi  dit  vernamen,  zonden zij  den doctor  
 spoedig  weg  van  het  hof.  Zoo  leefde  Tschu  hi,  niettegenslaande  zijne  
 groote voortreffelijkheid,  lang  in  vergetelheid,  totdat  de  nieuwe  keizer  
 hem  naar  het  hof  ontbood.  Daar was zijn  vriend en aanhanger minister  
 geworden;  Tschu hi,  thans  een oud man,  die zeer veel geleden had van  
 de  vervolging  der  godloochenaars,  wilde  er  hen  nu voor  laten boeten,  
 en  schreef een bitter  vertoog over de grondstellingen zijner vijanden,  en  
 het gedrag der hovelingen die ze huldigden.  De nieuwe keizer vond deze  
 beschuldigingen  zeer  overeenkomstig de waarheid;  hij was reeds op  het  
 punt  om  de wenschen  van den geleerde te vervullen,  toen een mededin-  
 ger,  die  ook  minister was,  al  deze  uitzigten  verijdelde.  Te  weten,  bij  
 had  in  het  harem  een  tooneelspel laten  vertoonen,  waarin de personell  
 in  de  kleeding  van  Tschu  hi  en  zijne  leerlingen  optraden.  Zij  werden  
 wegens  hunne  plompe  manieren  en  eigenaardige  zondcrlinge  klecding