
 
        
         
		te doen  uitkomen,  dat  in de  kennisneming  van al wat dit zoo merkwaar-  
 dig volk betreft,  gelegen  is. 
 Er  is  misschien  geen  vreemde  natie,  die  sedert  de eerste aanraking  
 meer  verbazing  bij  den  Europeaan  heeft  opgewekt,  dan  bet  Chinesche  
 volk,  enterwijl die indruk  bij toenemende bekendheid  gedurig sterker is  
 geworden,  is  daardoor  beurtelings  het gevoel  van  aantrekking  of  van  
 verwijdering voortgebragt.  Het is'iiiet  slechts  het uiterlijk van  den  Chi-  
 nees,  zoo  verschillend  van  het  Kaukasische  ras,  zijn  gelaatsvorm,  zijn  
 kenmerkende  oogen,  zijn  naar Westerschen smaak  bespottelijke staart,  
 en zonderlinge kleeding;  het  is niet slechts  de  gedaante zijner  huizen en  
 tempels , meubels  en  Sieraden,  de  wijze waarop  hij  het  land  bebouwt,  
 rivieren  en  zeeen  beraart,  de  inrigting  van  het  huisgezin,  van  de  
 maalschappij  en van den geheelen Staat,  die in zoovele opzigten  van  het  
 onsuit  de  oudheid  bekende, of  het inonze  dagen  gewone afsteekt:  dat  
 bijzondere,  vreemde,  buitengewone  kenrnerkt  bovenal  het  meer  verborgene  
 en  geestelijke,  de  vorming  van  zijne  geheel  oorspronkelijke  
 taal,  van  zijn  niet  minder  oorspronkelijk schrift,  de ontwikkeling  van  
 zijne  godsdiensten,  instellingen,  zeden,  geschiedenis  en  wijsbegeerte.  
 Ziel  dat  zonderlinge,  eenvoudige  of  zamengestelde  Chinesche  schrift-  
 teeken ,  dat  in  zijne regte  of gebogen  lijnen  een  woord, eene gedachte  
 uildrukt,  maar  als  in  lapidaarschrift,  stijf,  geheimzinnig,  versteend:  
 het is  het  beste  beeid  van  het  volk  zelve.  De Chinesche  natie  is  eene  
 hieroglyphe in de geschiedenis der menschheid ,  een  raadsel,  eene anormale  
 verscbijning  onder de  broedervolkfcn.  Kon ooil de gissing worden  
 voorgedragen,  dat  menschen  uit  eene  vroegere  wereldschepping in de  
 tegenwoordige  waren  overgegaan,  wij  zouden  zeggen:  het zijn  de  Chi-  
 nezen. Gelijk veleantediluviaansche dieren en planten staan  tot dedaaraan  
 verwante  thans levende  geslaehlen ,  zoo  ongeveer  schijnt  de betrekking  
 der  Chinezen  tot  de  overige  volken,  gelijbsoortig  en  loch  zoo  gansch  
 verschillend.  Hoe  geheel eenig  op  aarde  vertoont zieh dit volk reeds  in  
 zijne  hooge  oudheid,  eene  oudheid  die  tot  de  kindschheid  der  wereld  
 opklirnt,  en waarvan  de overleveringen tot de  vroegste  der menschheid  
 bebooren. Wij  kurtnenons hier niet in  een onderzoek der oade Chinesche  
 inythen  en  traditien  begeven,  maar  wij  willen slechts  herinneren,  dat 
 de ontwikkeling  van  dit  volk tot een  geordenden staat reeds vele eeuwen  
 bad  plaats  gehad,  voordat  Jakob’s nakomelingen,  de Israeliten ontston-  
 dert, dat de Chinesche annalen in oudheid wedijveren met die van Egyptc  
 en  Assyrie.  Maar  dat  oudste  volk  is  ook  daarin  geheel  eenig,  d at,  
 boeveel  veranderingen.  en  veroveringen  het ook in den loop  der eeuwen  
 heeft ondergaan,  hettocballijd  hetzelfde  is  gebleven.  Terwijl de roag-  
 tigsle rijken der oudheid, van Egypte, Assyrie, Griekenland of Rome zijn  
 verdwenen, de  tegenwoordige  bewoners  dier  landen nog slechts schaar-  
 sche sporen vertoonen van hunne» oorsprong, zijn de volken vanbetRijk,  
 van het Midden  in de  hoofdzaak steeds  dezelfde  gebleven,  is na zoovele  
 duizende jaren diestam  niet verzwakt,  dat  land niet uitgeput, maar vertoont  
 het zieh  voor  den  oppervlakkigen  besebouwer  nog  altoos magtig  
 en bloeijend.  Met Indie möge China wedijveren in de oudheid  zijner ©nt-  
 wikkeling,  in de buitengewone boogte  zijner  beschaving,  het heeft die  
 met  gelijk  de  bewoners  van  het  schiereiland  overleefd,  maar  veeteer  
 sedert  eeuwen  genoegzaam  onveranderd  vaslgebouden.  Zijn  reuzen-  
 muur  möge  het  niet  beveiligd  hebben  voor  de  invallen  van  verwante  
 krijgsbaftige  stammen,  toeh  is bet niet,  gelijk Indie,  uit  elkander  ge-  
 spat  en  uitgeput  neergezonken  voor  het  gewcld  van  vreemde  leger-  
 benden,  maar  de  woeste  veroveraars  zijn  zelve  verwonnen  geworden  
 door  de  Chinesche beschaving, die  overheerschingen  zelve  hebben  gestrebt  
 om zijne grenzen wijd en zijd uit  te breiden,  zijn «nagt en invloed  
 te  vermeerderen.  Inwendig  möge  dat  rijk  door  vele  oorzaken  reeds  
 veel  van  zijn  oude  eenheid en  veerkracht  hebben  verloren,  nog altoos  
 is  het  een  der  uilgestrektste,  beschaafdsle,  magtigste  en  vooral  volk*  
 rijksle  der  aarde.  In  de  oude  wereld  kan  alleen  Kusland,  wat  uit-  
 gestrektheid van  gebied  betreft, met China  worden  vergeleken ,  maarm  
 talrijkheid  van bevolking slaat het daarbij verre ten  achteren.  Inderdaad  
 er moet iets groots en magtigs,  een  krachtig  beginsel  zijn  in een  stam,  
 die  zieh tot zulk eene  hoogte  verheil,  zijn  gebied zoo ver uitstrekt; die  
 uit kleine beginselen ontsproten niet slechts een uitgestrekt land verovert,  
 door de  grootste  faersebeppingen  aan  zieh  dienstbaar  roaakt,  maar ook  
 talrjjke  andere  stammen  aantrekt,  met  zieh  zatnensmelt en gedurende  
 duizende jaren  tot eestt magtig geheel doei opgroeije«.  Drie honderd zestig