
zijn brocdcr, die stadhouder was, en deze kwam met een belangrijk
aantal troepon tijdig bij hem aan. Tschao kuang jin lag nog in een diepen
slaap gedompeld, toen men de keizerlijke versiersclcn en het gele kleed
over hem heen wierp. Door het gedruisch ontwaakt, stond hij op, en
men begroette hem eenparig als keizer. «Belooft mij dan,» zeide hij, «dal
gij mijne bevelen opvolgen, de Staatskassen niet plünderen en den jongen
keizer eeren zull; op deze voorwaarden wil ik uw vorst zijn.»
Den volgenden dag deed hij zijn intogt in de hoofdstad. Nadat hij de
Soldaten onlslageu had, snelde hij naar deraadzaal der minislers. Onlsleld
vroeg hij: «Wat moet ik doen? Hel leger wil mij volstrekt tot keizer
hebben; watisuw gevoelen?» Menzweeg lang; de hoofdman derlijfwacht
stond zelfs op het punt om op hem aan te vallen, en het hart klopte den
stoutmoedige in deze statige vergadering.
Een sterrewigchelaar had twee zonnen aan den hemel gezien, waarvan
er eene zeer verduisterd was. Hij verklaarde dit verschijnsel aldus, dat
China een ander opperheer verkrijgen zou. In het ministerie zelve had de
generaal eene Sterke partij; een der aanwezigen viel aan zijne voeten
neder en noemde hem zijn heer. Dit voorbeeld werkte op de overigen.
Tschao kuang jin verliet de zaal om ook in het paleis de huldiging te ont-
vangen. Alle loebereidselen waren daar reeds gemaakt. Een officier had
de acte van afstand opgesteld; zoodra hij kwam, werd die hem overhan-
digd. De jonge keizer met zijne moeder lieten hem gaarne den troon; beide
werden met bijzondere hoogachting behandeld, hoewel tot den rang van
vorsten afgedaald, en hun werd aangewezen om een werkeloos leven te
leiden. — Zoo eindigde de latere dynastie der Tscheu (960).
Vijf keizers-familien hadden nu achter elkander binnen een tijdperk
van äö jaren op den Chineschen troon gezeten (vandaar noemt men dit
tijdvak in de Chinesche gesebiedenis «Wu tai — de vijf geslachten»)
zonder eenig spoor van hun aanzijn achter te laten. Van de afhankelijke
vorstendommen, die in andere deelen des lands bestonden, maakt de
geschiedenis slechts in zoo ver gewag als zij met het keizerrijk in aan-
raking kwamen. De bloeijendste en onafhankelijkste deelen des lands
waren de streken aan zee, waar handel en nijverheid welvaart en onder-
nemingsgeesl te voorschijn riepen.
Wanneer men de invallen der Hongaren, Wenden en Deenen in Duitsch-
land Yergelijkt met die der Kitanen en andere Tartaarsche stammen in
China; wanneer men de groote verwoestingen van dat land wedervindt
in de ellendigeregering der Earolingen in het westen; wanneer men de
groote regenten, die ondanks de talrijke rampgpoedige voorvailen met
krachlige hand den scheptcr voerden, naast den Duitschen Koeriraad,
Heinrich en de beide Olto’s plaatst, dan kan men zieh de Chinesche
geschiedenis van die tijden eenigzins vertegenwoordigen. Oorlog was
het element van die dagen; tweespalt, partijwocde en opstand zeer
gewone zaken; ruwheid en wocslheid der stammen, die de naauwelijks
onlkiemende beschaving dreigden te verstikken, hadden zoowel in het
Ooslen als in het Westen de overhand. Maar juist uit dezen bajert bragt
de hand des Allerhoogsten in het Westen de schoonste orde te voorschijn;
onder verwoesting en puinhoopen vestigde de wijsheid Gods een nieuw
gebouw, dat thans nog Staat te prijken en zieh boven alle andere werken,
die alleen het gewrocht van menschen zijn, verheft.
ZEVENDE AFDEELING.
DE DYNASTIE VAN SONG.
(987—1127 na Christas.)
Weinige keizers zijn door de geschiedschrijvers zoo geprezen, als de
grondvester van dit huis. Tschao kuang jin was de zoon van een beroemd
ambtenaar, wiens voorouders ook in dienst der regering geweest waren.
Bij zijne geboorle, gelijk bij alle buitengewone voorvailen, bespeurde
men den aangenaamslen geur in het vertrek, en vernam de muzijk der
sferen; zoo kwam het kind ter wereld. Zijne schoone en rijzige gestalte
verwierf hem den rang van officier bij de lijfwacht, en hij onderscheidde
zieh onder zijne krijgskameraden als een zeer vriendelijk en welbespraakt
man. De voorbereidende maatregelen tot zijne verheffing waren reeds
lang genomen; want hoe had men hem anders zoo eenparig als opperheer
erkend, zonder dat hij eene enkele groote daad verrigt had ?
Hij verkreeg den tilel van Tai tsu, dien zoo velen vöör hem reeds
gevoerd hadden, en gaf zijner familie, die den Chineschen troon zoolang
bekleedde, dien van Song.
Zoodra hij zijne eerste audientie verleend en door zijne gebiedende
houding, vereenigd met een vriendelijk voorkomen, eerbied aan allen had
ingeboezemd, was het eerste waarnaar hij trachtte, de algemeene gene-
genheid te winnen. Hij schonk al zijne vijanden vergiffenis en bevestigde
de mandarijnen in hunne posten. Daarop vertoonde hij zieh aan het