
lijke zaak. Wat al zijnen voorgangcrs mislukt was, werd door hem
zonder de minste hindernis volvoerd; de natie aanschouwde met bewon-
dering den held, die de geeselroeden des lands met zoo veel gemak
verwijderde. Naar het algemeen gevoelen was thans het land volkomen
bevrijd van alle onheilen, en ieder hoopte, dat de gouden eeuw zou
aanbreken. Inlusschen kregen vrouwen in last, omi’s keizers bevelen aan
de ministers voor te dragen en geheel de plaats der kamerlingen te
vervangen.
Maar de vrede, dien men zoo reikhalzend verwacht had, kwam niet.
Nog sprak het magtig opperhoofd onverholen over zijne plannen, en
het zwaard deed al zijne vijanden zwijgen. Slechls een waagde het te
veld te blijven, ja zelfs meer dan eens slag te leveren aan den overmoe-
dige. Toen bedacht deze het nieuwe plan, om de hoofdstad naar het
noord-oosten van China te verplaatsen. Spoedig waren zijne plannen ten
uilvoer gebragt. De keizer werd genoodzaakt zieh op reis te begeven;
het geheele hof en de hoogste regeringspersonen moesten vertrekken.
De Soldaten braken paleizen, huizen en hutten af, en zonden de balken
als houtvlotten naar de nieuwe hoofdstad. Aldus was het geheele volk
gedwongen om te vertrekken, want men vergunde het geene enkele
woonstede. De keizer gevoelde de krenking diep; hij was nu weder van
ieder verlaten; zijne getrouwste dienaren had hij reeds aan den eer-
zuchtige moeten opofferen, en de eenige gunst, die hij voor hen verkrijgen
kon, was, dat zij zichzelven mogten worgen, en niet door beulshanden
behoefden te vallen. Maar nog eens waagde Tschao tsong eene oproeping
te doenaan de stadhouders, om met hunne troepenterhulpte snellen. De
overmoedige dwingelarid vernam zulks; weldra gelastte hij den monarch
afstand te doen van den troon, ten behoeve van zijn5 nog minderjarigen
zoon, die naderhand als Tschao siuen li bekend werd. De bloeddorstige
afgezant trad het paleis binnen, trok aanstonds het zwaard en vermoordde
eenige vrouwen, toen viel hij op den keizer zelven aan en doorstak hem.
Aldus eindigde het leven van een overigens voortreffelijk vorst (903).
Tschu wen, zoo was de naam van den vermetelen moordenaar, be-
ducht voor de wraak der prinsen, gaf hun een grooten maaltijd nabij een
vijver. Toen zij allen vrolijk waren, kwamen de sluipmoordenaars on-
verwachts te voorschijn, ieder greep zijnen man.en worgdehem; de
lijken werden, om elk spoor van de misdaad weg te nemen, in het
water geworpen. Nu snelde de Imichelaar naar de hoofdstad; toen hij
het lijk van zijnen oppcrheer aanschouwde, slaakte hij de diepste züchten
en vloeiden hem de tränen längs de wangen. Zelfs een der medepligligen
aan den door hemzelven gelasten moord, werd aanstonds ter dood ver-
oordeeld. Het volk wilde evenwel aan al die vertooningen geen geloof
schenken, en men beschouwde den snoodaard met den diepsten afschuw.
Hij was een man vol oorlogsmoed; uit dien hoofde vestigde hij spoedig
zijne aandacht op de talrijke onruststokers en strafte hen met de meeste
wreedheid. Dit boezemde hun schrik in, en het grootste deel des rijks kwam
in zijne handen. Nu gevoelde hij zieh sterk en werd slechls des te ver-
meteler. Zijne vleijers verzekerden hem, dat de rang eens hertogs van
Liang te gering was voor zulk een held en dat hij de eerste van het land
moest zijn. Tschu wen verblijdde zieh deswege uitermate. Toen dejonge
keizer dit hoorde, zeide hij: «ik wil gaarne afstand doen. Yergunt mij
het leven, dit is al wat ik verlang.» Op den bepaalden dag waren alle
mandarijnen zeer vroeg in de prächtige zaal. Toen kwam het kind binnen
en overhandigde de oirkonde van afstand aan een van Tschu wen’s werk-
tuigen, die haar met luider stemme voorlas. De laatste besteeg daarop
met allen spoed den troon, zieh nog wel herinnerende, dat hij, ofschoon
opgevoed in de leerstelsels der klassieken, vroeger het bedrijf van roover
had uitgeoefend. Tot de ministers en officieren zeide hij : «aan uwe wijs-
heid heb ik den schoonsten dag mij ns levens te danken, aan uwe mede-
werking dezen schepter. » Velen deraanwezigen, die nog eenige schaamte
in de borst hadden, of zieh aan hunne opperheeren uit de familie der
Tang herinnerden, werden bij dezetaal zoo rood als bloed; het kosttehun
moeite hun misnoegen, dat zieh zoo duidelijk op hun gelaat vertoonde,
achter een waaijer te verbergen. Niet lang daarna gaf hij een prächtig
feest aan zijne geheele familie. Zijn oudste broeder, die daarop genoo-
digd was, vroeg Tschu wen met eene barsche stem: «kunt gij u zoo on-
dankbaar betoorien jegens uwe vroegere weldoeners, en uwe vrienden en
begunstigers met de voeten vertreden? Ik wil met zulke booswichten
niets te doen hebben. i> Zoo sprekende, verliet hij het paleis, en de
grootste vreugde, het gevolg eener reeks van welgeslaagde ondernemin-
gen, was niettemin met veel bitters vermengd. — Hier eindigt de
dynaslie der Tang.
Nooit bloeide de letterkunde zoo, nooit vertoonden zieh znlke schitierende
bewijzen van den genie der Chinezen, als juist onder de dynaslie
der Tang. Vele werken uit dien tijd heeft men met zorg bewaard, en
daaronder verzamelingen, die uit honderden boekdeelen bestaan. Voortreffelijk
onderscheiden zieh de onslerfelijke zangen van zeer oorspron