
bezittingen mede te rekenen. Dit was een gelukkige vangst voor Kia
king, en al zijne verwachtingen van buit waren verre overtoffen. Het
viel hem gemakkelijk, helzij verzonnen of werkelijke misdaden legen
de gevallenen in te brengen, en inderdaad verscheen er binnen kort
eene breede lijst van misdrijven , welke dezen man ten laste gelegd
werden; hij werd als landverrader tot den verschrikkelijksten dood
veroordeeld, en zijne familie deelde met hem in diestraf. Eenoogenblik
nadat de doodvonnissen voltrokken waren, zwelgde en brasle Kia king
weder in onverschillige rust, beloonde zijne trawanten rijkelijk, en
vergrootle het getal zijner bijwijven en tooneelspelers.
Gebrek en eilende stelden ‘eindelijk de WateHelies paal en perk. Zij
konden hunne schuilhoeken niet verlalen, waar de houger hen in
grooten getale doodde. Als zij het waagden daaruit te komen om
brand te stiebten en te rooven, sloegen de boeren hen dood. Het
volk, in plaals van gelijk vroeger op hunne komst te wachten, was
door veelvuldige verliezen zoozeer verbitterd, dat het bij groote troepen
zamenkwam en de roovers neersabelde, waar zij sleehts te vinden
waren. De roovers trokken nu niet'langer bij legerbenden uit, alle
verband lusschen de verschillende partijen hield op, en in het jaar
1801 waren de rebellen alleen nog bij naam bekend. Waarschijnlijk
had de thans rijke Kia king de opperhoofden omgekocht, verdeeldheid
tusschen hen aangestookt, en aldus bewerkt dat zij elkander vermeiden.
De woeste bewoners van de Lo lo-bergen bedienden zieh van de
onlusten in Sse tschuen, om een’ inval te doen in de vlaklen dier
provincie en groote verwoestingen aan te rigten. Hun aanval was van
dien aard, dat de Chincsche Soldaten hen niet konden doen wijken,
en zoo kwam er nieuwe schrik over de reeds genoeg geplaagde streken.
De veldtogl tegen deze barbaren viel nog veel nadeeliger uit dan die
tegen de rebellen, en het arme land was magteloos onder hun zwaard ge-
bukt. Toen greep men het eenige welbeproefde middel aan, en kocht de
inlandsche vorsten om,. die daarop een’ wapenstilstand sloten en hunne
onderhoorigen zoo veel mogelijk in teugel hielden. De Soldaten be-
zetten vervolgens de naauwe bergpassen, en de vrede werd aldus ver-
zekerd.
De oorlogsdonder bald zieh tot hiertoe slecbls in de verte laten
hooren, zonder in de hoofdstad schade te veroorzaken, maar nu moest
de monarch zelf ondervinden, wat hij door zijne nalatigheid verdiend
had. Den verspilden tijd kon Kia king wel is waar niet herroepen,
maar de vreesselijke gebeurtenis, die in het paleis plaats greep, kon
in het hart van een nog niet geheel bedorven menseh zeer ernstige
overdenkingen wekken.
Terwijl Ria king alle dagen heerlijk en in vreugde Ieefde en zieh
zeer weinig over het leed zijner onderdanen bekommerde, werd er
eene zeer uilgebreide zamenzwering onldekt. Zijne beste vrienden,
zijne eigene verwanlen waren zijne wreedheid moede, en zagen met
schrik de koude verachting aller beginselen, de harde behandeling
der onschuldigen en de wispelturigheid van ’s keizers gunst. Zij verbonden
zieh daarom ten duurste, om zulk een nielswaardig mensch uit den
weg te ruimen, en in zijne plaats een prins te verhelfen, diedentroon
verdiende. Deze zamenzwering was het werk van twee jaren, maar
zoo geheim had men alles gehouden, dat zelfs de spionnen, die overal
binnenslopen , er niets van wislen, of het hunnen heer konden overbrie-
ven. Zoo Ieefde Kia king achleloos en zonder zorg, toen op zekeren
dag een sluipmoordenaar hem onvoorziens overviel, en een verrader,
die zieh miskend rekende en zijne verwachtingen niet vervuld. zag,
het geheele plan met eene naauwkeurige besclirijving der bijzonder-
heden aan den monarch bekend maakle (1805). Toen Kia king de lijst
der schuldigen zag, kon hij zijne oogen naauwelijks gelooven. Zij be-
stond uit de waardigste staalsmaunen, de doorluchtigstenzijner bloedver-
wanten, de beroemdste geleerden uit de hoofdstad. Hen allen te laten
ombrengen durfde hij niet, hen openlijk aan te klagen was ook niet
geraden, Want niemand zou zijne woorden gelooven, en duizenden
van de edelen des lands ter dood te veroordeelen, zou Bern zonder
twijfel zijn troon gekost hebben. Hij bewaarde dan de naamlijst der
schuldigen, en verkondigde het volk in eene algemeene bekendmakmg,
dat hij zoo eien aan een zeer dreigend gevaar ontkomen was. De
sluipmoordenaar, die mij wilde ombrengen, wilde door zijne vrijwillige
bekentenis mijne naaste verwanlen in deze afzigtelijke daad betrekken.
Maar ik beschouw een’ man van dien aard niet anders, dan als een
dollen hond, die in het wild rondom zieh bijt, zonder iemand te
sparen, of met anderen in verbond getreden te zijn. En daar zelfs.
roofvogels hunne eigene jongeu niet verslinden, hoe zouden mijne
bloedverwanten het wagen eene daad te plegen, die in wreedheid *de
wilde dieren verre overtreft? Daarom mistrouw ik de bekentenis van
den moordenaar. Maar belgeen mij het meest bedroeft, is , dat van het