
le verwekken, maar oro vrede te stiebten, en de meesl vertoornde ge-
moederen weder te verzoenen. Maar veel voortreffelijker vertoont hij
zieh in zijn eigen land, als vader zijner onderdanen, als regent die alles
onderzocht, die voor het heil des lands de grootste opofferingen deed,-en
van baatzucht tamelijk vrij, zieh geheel aan de nalie wijdde. Bedenkt
men daarbij zijne bescheidenheid, matigheid, waarheidsliefde, en opge-
ruimdheid onder alle omstandigheden, dan kan men wel toestemmen,
dat er ook elders weinig vorsten zijn, die met Tai tsong gelijkgesteld
kunnen worden. Het volk belreurde hem, als een’ vader, en de twee
Turksche vorsten, die zieh aan het hof ophielden en Tai tsong op al zijne
togten vergezelden, wilden zieh op zijn graf naar lands gebruik dooden,
hetgeen men evenwel niet toestond. Tot zijne gedachtenis rigtten zij een
marmeren standbeeid op bij de poort der hoofdstad. Gelijktijdig met
Tai tsong leefde er een ander man in het Westen, wiens naam tot op dit
oogenblik nog voor millioenen eerwaardig is; een gruwelijke dweeper,
een verkondiger van eene nieuwe godsdienst, die uit de vroegere zeerbe-
dorven geloofsstellingen voorlsproot; wij bedoelen Mohammed.
Kao tsong, zijn opvolger, deed de moeite om eene keizerin te kiezen.
Nadat hij alzoo eene schoone vrouw op den troon verheven had, bemerkte
hij, dat zij kinderloos bleef; hij liet dus zijne aandacht vallen op
eene andere dame van het hof, die hem ook weldra eene dochter schonk.
De eigenlijke gemalin, afgunslig op dit groote geluk harer mededingsler,
bragt den monarch loevallig naar het klooster, werwaarts de vrouwen
van het vorige harem volgens de wet bij Tai tsong’s dood gebannen
waren. Daar vond hij eene geliefde, die reeds als kröönprins zijn hart
bezat, maar door zijn vader onder de vrouwen van het paleis gepläatst
was. Zijne gade bespeurde weldra de genegenheid, die Kao tsong haar
loedroeg, en om hare vijandin te doen vallen, riep zij Wu heu, dus was
naderhand de naam dier vrouw, naar het hof. De keizer was weldra zoo
met haar ingenomen, dat hij met slechts zijne vroegere geliefde liet
varen, maar zieh geheel aan Wu heu overgaf. Deze wilde thans keizerin
worden, maar daar alle pogingen, om de begunstigde te verdrijven, mis-
lukten, betichtle zij haar van kindermoord. Kao tsong die zieh meeraan
de belangen van het harem dan aan de regering liet gelegen liggen, koos
aanstonds partij. De Grooten waren alle vergaderd en hij stelde vpor om
de keizerin af te zetten. De meeste aanwezigen waren grijskoppen van
de vorige regering en verwierpen dus eenparig zulk een voorslag.
Maar de monarch bleef onverzeltelijk; zelfs de gedachte, dat Wu heu
eene bijzit yan zijn vader geweest was, maakte geen den minsten indruk.
Ten hoogste gebelgd over de tegenbedenkingen der ministers, zou het
tot gewelddadigheden gekomen zijn, indien niet een hunner verklaard
had, dat men zieh niet moest bemoeijen met de huiselijke aangelegen-
heden van den opperheer. Gij hebt gelijk, antwoordde de vorst, en huwde
dadelijk met de veile deern. Maar de liefde tot de verstootene was nog
niet geheel uitgebluscht. De keizer troostte haar bij een bezoek, en be-
loofde haar zoowpl als zijne tweede gemalin, dat hij ze weder zou aan-
nemen. Wu heu kreeg daar kennis van; de gevolgen eener hernieuwde
vereeniging duchtend, wachtte zij listig, totdat de keizer naar eene
wapenschouwing was gegaan, loenliet zij haar beide de handen en voeten
afhakken, en de ligebamen in een vat brandewijn werpen. Daarmedenog
niet voldaan, verminkte zij ze op alle wijzen, en de keizer durfde geen
enkel woord zeggen. Nu werd de kroonprins het voorwerp van haren
haat, en hij werd dus afgezet. Diep bedroefd over het verlies van zijn
rang, liep hij dikwijls in vrouwenkleederen rond, of hield zieh aan de
hoeken der straten op, om de voorbijgangers waar te zeggen; waar
slecht gezelschap was, daar vond men ook den onbedachtzamen prins.
Hij werd dus tot een gewoon burger vernederd; dit bevredigde
Wu heu’s wraakzucht. — In gezelschap des keizers hield zij met
buitengewone pracht haren intogt in hare vaderstad. Daar waren al hare
verwanten in een prächtig paleis verzameld; zij onthaalde ze uitmun-
tend en gaf hun vervolgens posten en inkomsten. Te midden van den
glans peinsde zij op den val der ministers, die niet met hare keus slrook-
ten. Maar dit waren te regtscbapene dienaren, zoodat zelfs de laster-
zuchl geene gronden van aanklagt tegen hen wist te vinden. Toen kwam
zij op de gedachte, om eene zamenzwering te verdichten. De
ongelukkige, die daarvan overtuigd werd, was met de ministers
bekend; daarom smeekte zij, dat het doodvonnis ook over de staatslieden
mögt worden uilgesproken, en de zwakke, van liefde bedwelmde monarch
moest haar alles inwilligen.
Zij was eene vrouw van zeer groote talenten en diepe inzigten, zoodat
de keizer haar dikwijls om raad vroeg, en daarna bevond dat er nooit
beter raad gegeven had kunnen worden. Uit dien hoofde verlrouwde hij
zijne gemalin alle zaken, die zij met groote schranderheid behandelde
en daarbij zoo bescheiden bleef, dat zelfs de ministers over de nederig-
heid der heerscheres verbaasd en opgetogen waren. Maar onder dezen
dekrnanlcl verborg zij de verfocijelijkste oogmerken; want zij wilde den