
Schun was te bescheiden, om zieh terstond van de alleenheerschappij
meester te maken. Nadat de rouwlijd verstreken was, verliet hij de hoofd-
stad om aan Jao’s zoon den troon over te laten. Doch deze was
een ontembaar mensch en daarom besloot men in eene vergadering van
rijks-grooten, datSchun den schepler voeren zou. Toen zag deouderegt-
sebapen man het in, dat dit de wil des Hemels was, en aanvaardde met
belamelijken ernst de regering, die hij door zijne langdurige ondervin-
ding zoo grondig verstond. Hij riep dan zijn vader tot zieh, en maakte
zijnen onbeschoften broeder totstadhouder eener provincie, maar plaatste
tevens wijze raadslieden bij hem, om hem in toom te houden. Schun
was ook een vriend van de muzijk, speelde zelfs op de guitar en andere
instrumenten, dichtte liederen, ja, zong die en componeerde nieuwe
stukken. Zijne pogingen tot de welvaart des lands werden met het beste
gevolg bekroond. Voor hem was het van het grootste gewigt, vaste regelen
voor het bestuur des rijks te bepalen, hij voerde die verordeningen in,
welke men tot op dezen dag behouden heeft. De aanspraken die hij bij
de aanslelling van nieuwe staatsdienaars hield, heeft men zorgvuldig be—
waard, maar de kortheid der uitdrukkingen maakt vele plaatsen onver-
staanbaar. Wat hij toenmaals zeide was nieuw; tegenwoordig zou men
zÜne gesprekken als de voorstelling van algemeene waarheden, met
valsche sluitredenen doormengd, beschouwen. Ofschoon het grootendeels
afgetrokken en bespiegelend is, maakt het den grondslag der Chinesche
wetgeving uit, en hoczeer het niet geheel in werking kan gebragt worden,
is toch de voortreffelijke bedoeling daarvan niet te loochenen.
Schun was zeer gevat om door middel van uiterlijke toespelingen te
onderrigten, en daarom Iiet hij op de amblskleederen der mandarijnen
zinnebeeiden borduren, die hun hunne pligten als getrouwe, ijverige,
onomkoopbare en boven alle wereldsche verzoekingen verhevene ambte-
naren moesten herinneren. Hij riep ze ook dikwijls te zamen, en ver-
maande hen derwijze, dat, als slechts een derde gedeelte van zijne opwek-
king door hen ter harte werd genomen, hetRijk geenebetere bestuurders
kon hebben. De belastingen moesten zeer gering zijn, de uitvoering der
wetten streng en regtvaardig, de mandarijn altijd het voorbeeld des volks,
en de welwillendheid de beweeggrond aller daden. Tot dit einde nam hij
hen alle drie jaren eens in het verhoor. Hijzelf onderwees hen in de
uitoefening der deugd en in de vervulling der heiligste pligten. Hij be-
vestigde Heü tsi in het oppertoezigt over den landbouw1, want in zijnen
tijd was er door de overstroomingen der rivieren dikwijls hongersnood
/
onder het volk. Schun dacht, dat overvloed van de noodzakelijksle be-
hoeften het beste middel is tot opkweeking van gehoorzame onderdanen,
omdat anders de nooddruft iedere kiem tot het goede verslikt. De
handhaving der wetten was voor hem evenwel niet toereikend om het
volk op den goedenweg te houden, maar hij stelde bovendien een regtbank
van zeden en gebruiken aan, om over het uiterlijk gedrag gestreng te
waken, en vaste regelen van wellevendheid voor te schrijven.
Ju, die zieh reeds vroeger zeer onderscheiden had, werd door hem tot
opziener der bosschen, zeeen en rivieren aangesteld, in welken post hij
zeer goede diensten deed. Bij zijnen togt legen eenen oproerigen vassaal
was Ju zeer spraakzaam en beleefd, doch kon daardoor de halsslar-
righeid van den muiteling niet overwinnen. Daarom onderhield hij
zieh met eenen wijze in het leger, die hem allerlei goede lessen inscherpte,
waardoor hij zeer veel won. Toen Schun hem naderhand tot den troon
riep (2223 v. Chr), dien hij roemrijk met hem deelde, was hij zeer
goed in alle zaken bedreven. Nadat beide Keizers hunne magt bevestigd
zagen, plaatsten zij een ketellrom voor de poort van hun paleis, en als
iemand eenige aaninerking op hunne maatregelen te maken had of zieh
beklagen wilde, dan trommelde hij slechts, en zijn smeekschrift werd
terstond in overweging genomen. Aldaar was ook een sluk houts
voorhanden, waarop de belasterde slaan kon, om zieh legenover zijne
aanklagers te verantwoorden.
Wat wij van Schun weten, bestaat in zijne redenen, niet in zijne daden,
indien hij echter handelde zoo als hij sprak, dan bestond er geen bcler
vorst. Op een zijner reizen door het land, die hij dikwijls deed, slierf
de brave keizer (2208 v. Ch.) door allen beweend, want zijns gelijke
was niet mecr op deze aarde.
HET STAMHUIS VAN HIA. ,
(2207—1765 voor Christas.)
Ju was alleen keizer, toen hij reeds den ouderdom van 83 jaren bereikt
had. Wij hebben vroeger gezien welk een man hij geweest moel zijn;
hij was het die de grootste kanalen Iiet graven, en men kan zieh gemak-
kelijk voorstellen, dal dit veel inoeite en arbeid kosltc. Bovendien legde
hij wegen aan, hieuw bosschen om en maakte moerassen droog, zoodat