
 
        
         
		om  daar  met  Jü  kien,  aau  wien  hij  naar  den  geest  verwant  was,  
 ruggespraak  te  houden  over  de  vertjediging  van  het  noorden  en  de  
 nitroeijing  der  Engelschen.  Hij  bleef  daar  echter  niet  lang,  want  een  
 dekreet  des  keizers  veroordeelde  hem,  als  den  bewerker  des  oorlogs,  
 tot  verbanning  naar  Turkestan,  voor  zijn  geheele  leven.  Op  zijne  reis  
 derwaarls werd hij bij  de  gele  rivier  aangehouden,  om  ook  zijn  deel tot  
 de menigvuldige dämmen bij te dragen;  hij  verdronk bijkans, zoodat men  
 hem  voor  dood  uitgaf.  Naderhand  vertoonde  hij  zieh  bij  het  leger  in  
 Tsche  kiang,  vanwaar een  misverstand  met  den  opperbevelhebber hem  
 verdreef;  eindelijk  wilde  hij  zijne  reis  naar  het  afgelegen  Turkestan  
 aanvaarden,  maar  vertoefde  nog  eenigen  tijd  en  hield  zieh  bij  zijne  
 komst  aldaar  bezig  met  het  ontginnen  van  akker,s.  Volgens  ofliciele  
 berigten verwierfhijzich zeergroote Verdiensten in den landbouw,ennadat  
 men Tang, den vroegeren gonverneur van Kuang tong, die  zieh insgelijks  
 aldaar  in  ballingschap  bevond,  teruggeroepen  en  tot  onder-gouverneur  
 benoemd  had,  kwam  ook  de  beurt  weder  aan  Lin  om  verheven  te  
 worden.  Reeds  in  1844  liet  hij  zijn  werk  over  buitenlandsehe  zaken  te  
 Pe king  uitgeven;  men  beschouwde  hem  nu  als  het  orakel  des  Rijks,  
 en  toen  er  onlusten  op  de  grenzen,  in  Turkestan,  uitberstten,  werd  
 hij  weder  tot  gouverneur  van  Kan  su en  Sehen  si  verheven  en  geniet  
 thans  zeer  groot  aanzien. 
 Tao  kuang,  het  leven  moede  ,  bemoeide  zieh  weinig  met  staatsbelangen. 
   In  den  zomer  van  1844  werd  hij  bedenkelijk  ziek,  en  
 reeds  verspreidde  zieh  het  gerucht,  dat  hij  gestorven  was.  Het  hof  
 was  dus  ijverig  bezig  met  een  opvolger  te  benoemen  ,  en  er  werd  
 voorgesteld  dat  zijn  zestienjarige  zoon  den  troon  beklimmen  en  het  
 Rijk  onder  zijn  naam  besturen  zoti.  De  zwakke  keizer  was  daarmede  
 zeer  tevreden;  maar  eensklaps  meldden  zieh  ook  zijne  broeders  aan,  
 die  veel  meer  regt  op  de  kroon  meenden  te  hebben,  en  verklaarden  
 den  erfprins  wegens  zijne  siechte  inborst  onbekwaam  om  het  land  
 te  regeren.  Gaarne  zouden  zij  thans  onderling  een  opvolger  gekozen  
 hebben,  indien  niet  ieder  de  eer  om  keizer  te  zijn  begeerd  had,  
 weshalve  de  bepaling  gebeel  acliterbleef.  Tao  kuang  herstelde  lege-  
 lijkerlijd,  eri  verbood  op  zeer  zware  straffen  de  beslissing  dezer  zoo  
 gewigtige  vraag,  terwijl  hij  den  bekwäamsten  zijner  broeders  van  het  
 Iiof  verbände. 
 Daar  hij  nu  eenmaal wantrouwen jegens  zijne ministers  had  opgevat,  
 die  zieh  ook  in  deze  twistzaken  gemengd  hadden,  viel  het  Ki  sehen 
 zeer  gemakkelijk,  op  verren  afsland  uit  Lassa  verschillende  leden  van  
 den  hoogen  raad  te  doen  vallen  en  zijn  vriend  Ki  jing  tot  den  post  
 van waarnemend minister in het kabinet  te  bevorderen.  —  Tao  kuang  
 maakte het zieh tot pligt alleen aan  de heerschende partij  voorregten toe  
 te kennen,  enbeslemde  zijn’  eersten  minister Mu  tschang  a  tot  leiding  
 van  het  gèheel,  die  thans  werkelijk  het  roer  in  handen  heeft. 
 Wij  hebben  den  lezer  thans  tot  het  einde  dezer  geschiedenis  ge-  
 bragt,  e n ,  zooveel  onze  geringe  krachten  vermogten,  gepoogd  de  
 zuivere  waarheid  te  verhalen.  China  bevindt  zieh  in  vele  opzigten  
 thans  in  denzelfden  toestand,  hoewel  onder  geheel  andere  omstan-  
 digheden,  als  Europa  vóór  de  onldekkingen  van  vreemde  landen,  de  
 uitvinding  der  boekdrukkunst  en  de  hervorming.  Vertrouwend  op  de  
 allesbesturende hand  van den  Allerhoogste,  willen wij  ons niet  aanma-  
 tigen  te ontwikkelen,  wat  God  alleen  Zijner magt  heeft  voorbehouden,  
 maar  in  weinige  woorden  den  tegenwoordigen  toestand  beknoptelijk  
 aanstippen. 
 Door  zijne  ligging  is  dit  land  afgezonderd.  Ten  noorden  heeft  het  
 woestijnen  en  ijsvelden;  ten  zuiden  geborgten  en  tropische,  schier  
 ondoordringbare bosschen;  ten oosten  den oceaan;  ten westen òf woes-  
 lenijen  òf  den  hoogsten  bergrug  der  aarde,  en  kon  daarom  van  de  
 vroegste  tijden  af  zeer  weinig  met  andere  nalies  in  aanraking  komen.  
 Juist  in  dezen  lijd  bezit  China  eene  veel  grootere  uilgeslrektheid  dan  
 ooit  in  een  vroeger  lijdvak. De  achttien  provincies  zelve  bevatten  om-  
 streeks  60,100  Vierkante  mijlen,  de  Man  tschurij  34,300,  Mongolie  
 91,360,  en  het  distrikl  I  li, Tschongarién  en  Turkestan  daaronder be-  
 grepen,  27,300;  dit  maakt  eene  oppervlakte  uit  van  omlrent  152,960  
 Vierkante  mijlen,  zonder  Korea  en  Thibet mede  te  rekenen, het eerste  
 omstreeks  4000,  het  tweede  30,200  Vierkante  mijlen  groot, welke  zoo  
 tamelijk  den  Chinesehen  schepter  huldigen.  Alzoo  is  het  Rijk  van  het  
 Middern in  uitgestreklheid  de  tlerde  Staat  der  aarde.  Maar  spreekt men  
 van zijne inwoners,  dan zijn dezen de talrijkslen aller  staten,  en  zelfs de  
 bewoners eener enkele  provincie zouden reeds een  voornaam  koningrijk  
 vormen.  Als  wij  het  rond  getal  van  360  millioen  aannemen,  hetgeen  
 de  Staatstelling  opgeeft,  op  de  Man tschurij  10  milliQen  laten komen,  
 op  Mongolie  omstreeks  12 — want  het  juiste  getal  kan  nooit  bepaald  
 worden — op  Turkestan  daarenboven  nog  5  millioen,  dan  regeert  de  
 keizer  over  meer  dan  een  derde  gedeelte der geheele  menschheid. Men  
 heeft  natuurlijk  zeer  groote  twijfelingen  geopperd  omtrent  dit  ontzag