
ni6t staatszaken tc bemoeijen, hield de keizer langdurige gesprekkeu
met de priesters, die hem zeer veel van onsterfelijkheid en eeuwigheid
voorpraatten, maar zichzelven niet in het leven konden houden. De aan-
hangers van Kong fu tse kwamen met bittere bestraffingen tusschenbeide
en verbitterden den keizer zijn genoegen. Maar hij was van dweepzieken
aard en bekreunde zieh dus weinig aan de tegenbedenkingen, als hij
zijne neiging slechts kon volgen. Toen er evenwel twee groote sterren
in de nabijheid der hoofdstad verschoten, werd het geheele hof beangst;
de keizer kon niet nalaten openlijk te vragen, wat er in zijn gedrag
aanstootelijks was, ’t geen zulk een voorteeken noodzakelijk maakte. Er
kwam eene zeer scherpe berisping in het licht, die het ongeluk des
lands bij de ministers zocht. Terwijl namelijk de verdienstelijkste mannen
öf in een zeer geringen stand leefden, öf in ’t geheel geene posten be-
kleedden, zaten de gunstelingen zonder verstand en wilskracht aan het
roer. Hong tschi las dit geschrift, keurde het zeer goed, en maakte
eenige veranderingen in het bestuur , om het volk door zijne opregtheid
tevreden te stellen.
Een gedenkteeken zijns bijgeloofs werd voor de poorten der hoofdstad
opgerigt. Men had hem trachten te overtuigen, dat een hooge
ouderdom alleen door het bouwen eener pagode kon verkregen worden
; daarom bouwde hij een soortgelijken toren tot groote blijdschap
der Bonzen. De censors waren deswege zeer verstoord, en verschoonden
hunnen heer niet langer. Een hunner maakte de opmerking, dat een
dergelijk gebouw nooit iels tot verlenging onzer dageh kon bijdragen;
maar dat het geld, ’t geen de keizer daaraan besteedde, den armen
inwoners afgeperst werd, en dus zeer grootnadeel veroorzaakte, ja zelfs
de armen, door hunne eilende te verzwaren, van het leven beroofde.
Maar Hong tschi liet zieh volstrekt niet in de war brengen en toonde
dezelfde gehechtheid aan het Boeddhistisch bijgeloof, als hij vroeger
gedaan had. Zijn gemoed was vervuld met denkbeeiden van zielsver-
huizing, en hij zag niets verblijdends in dit leven, als het niet op eene
schitterende eeuwigheid steunde.
Droomend sleet hij zijne dagen; om regeringszaken bekommerde
deze monarch zieh zeer weinig; het bestuur was bovendien in zulk
een goeden Staat, dat het zijne zorg weinig behoefde. — De strijd met
Ha mil werd tbans van zeer ernstigen aard; de,Chinesche Soldaten
versehenen eindelijk als scheidsregters, zonder evenwel de zwarigheden
op te lossen. Hong tschi was onverschillig ten aanzien van de beslissing
dezer zaak; hij toonde overigens ook builendien dat hij een afkeer
had van alle inmenging in vreemde aangelegenheden.
Bij eene volkstelling bleek het dat men 14,280,000 hoeven lands
bebouwde, waarop 55 millioen menschen woonden, en 3at de ontvangsten
der regering 266,900,000 schepels rijst bedroegen — een zeer belangrijk
inkomen voor den Staat.
Hong tschi stierf in den bloei zijner jaren, na de ministers met
allen ernst vermaand te hebben, om zijn vijftienjarigen zoon bij het
beklimmen van den troon met raad en daad bij te staan, waarin zij
terstond toeslemden. Als mensch en regent behoorde hij tot die onver-
scliillige personen, die noch groote daden verrigten, noch door harts-
togten vervoerd, zieh gemakkelijk laten bedriegen, of onbeteugeld de
stem der woeste neigingen volgen.
TSCHING TA , IN DE WALHALLA GENAAMD WH TSONG.
0506-1521.)
De zwakheid der Aziatische en voornamelijk der Mohammedaansche
hoven vertoont zieh nooit sterker, dan in de aanstelling van kamer-
lingen. Hoe laag moet het zedelijk gevoel der vrouwen gedaald zijn,
als hare wellust te sterk is, om zieh door hare eigene sekse te laten
beteugelen, of als alle vrouwelijk eergevoel zoozeer uitgebluscht is,
dat er geene opzienster onder de vrouwen zelve kan gevonden worden.
Dat er eene bestendige wacht noodig is , getuigt zeer tegen het kie-
scher gevoel der vrouwen in het paleis. Maar dat mannen verminkt
moeten worden, om gedurig in het harem op het gedrag der gema-
linnen van den vorst te letten, geeft een rampzalig beeid van den
toestand der maatschappij, en hoe groot een volk overigens zijn möge,
het bewijs zijner barbaarschheid wordt daardoor duidelijk aan het licht
gebragt. Maar wanneer deze kamerlingen tot opvoeders der vorsten
gemaakt worden, den vertrouwelijksten omgang met hen hebben, of
zelfs tot eereposten verheven worden, en door de gedurige verkeering
met personen van rang in Staat zijn hun in de ooren te fluisteren,
wat zij verkiezen, dan gaat het geheele bestuur zijn wis verderf te
gemoet.
Tsching ta had naauwelijks als knaap den troon bestegen, of hij