
 
        
         
		dood was het door veroveringen  zoodanig vergroot,  dal het 297 dislrikten,  
 1086 kantons en  3,086,804  huisgezinnen  bevatte. 
 Zijn  broeder  Tai  tsong  handelde  naar_  dezelfde  beginselen.  Van  de  
 Tarlaren  uit  Liao ontving hij  een  statig gezantschap,  dat  bij  de begrafe-  
 nisplegtigheid  zijns  broeders  tegenwoordig  was.  Hij  kon  niet  langer  
 dulden  dat  de  prins  van  Han,  door  de  Kitanen  ondersteund,  zijne  
 onafhankelijkheid bewaarde;  daarom  zond Tai tsong zulk  een  belangrijk  
 leger,  dat de zwakke hertog gedrongen werd zieh  over te geven.. Hij  deed  
 het  echter  met  groole  waardigheid,  en  de  keizer,  in  plaats  van  hem  
 onmeedoogend  te behandelen,  gesple  openlijk  op  de audienlie  zijn met  
 paarlen  en  edelgesteenlen  bezetten  gordel  los,  en  gaf hem dien  ten ge-  
 schenke.  Tevens wees hij  hem  belangrijke sommen  gelds  toe, om zieh  in  
 zijne werkeloosheid over het verlies van  zijn land  te troösten.  De mandas-  
 rijnenbehieldenallen hunne posten,  en het volk werd zeer goed behandeld. 
 Onder zulk een wakkeren  gebieder,  als Tai  tsong,  was  een oorlog met  
 de  Kitanen  onvermijdelijk.  Deze  erfvijanden  van  het  rijk  waren  altijd  
 gereed  om strooplogten  naar China  te doen;  maar hunne oörlogszuchtige  
 ondernemingen misten plan en vastheid.  Toen  nu  vele steden  en dorpen  
 in  vlammen  waren  opgegaan,  het  volk  vermoord  en  de  oogst  vertrapt  
 was,  keurden  beide  partijen het voordeelig om stilzwijgend  een  wapen-  
 stilstand te sluiten.  Hij duurde helaas niet lang;  de keizer riep de geheele  
 rijksmagt op, om den gehaten vijand  over de grenzen te jagen.  Hoe groot  
 ook  zijn  leger  zijn  mögt,  overtroffen  de horden in vlugheid en dapper-  
 heid  de  Chinezen  zeer  verre;  de  laatsten  werden  altijd  weder  terug-  
 gedreven en de uitmuntendste generaals verloren hunne troepen, ondanks  
 hunne  krijgskunst.  Eens  werden  de  keizerlijke  troepen  bij  een  veldslag  
 in  eene  rivier  gejaagd,  en  het  grootste  deel  verdronk.  Een andermaal  
 wachtte  men  lang  op de hulp van  het hoofdleger, en  toen  dit niet  kwam  
 opdagen,  wijdde zieh de achterhoede,  even  als  de Spartanen,  vrijwillig  
 ter dood,  om  de vijanden op te houden,  en  hunne wapenbroeders tijd  te  
 geven  om  zieh  in  slagorde  te  scharen.  Het  zou  de  noinaden  thans zeer  
 gemakkelijk  gevallen  zijn  om  zieh  meester  te maken van de provincien  
 ten  noorden  der gele rivier;  doch de Khan  was nog zeer jong,  en zijne  
 '   moeder,  eene  oude  vrouw,  had  besloten  om  in geen  geval zulke groote  
 ondernemingen  te  gedoogen,  uit  vrees  dat  zij  haar  gezag  en  aanzien  
 verliezen zou door de overwinningen der generaals. 
 Ongelukkigerwijze  behaalde  de  keizerlijke  bevelhebber eenige  kleine  
 voordeelen  op  het  leger  der  Kilanen,  waardoor  Tab tsong  zoo  werd 
 aangevuurd,  dal  hij  in  verscheiden  provincien  eene  ligting  deed  van  
 jonge  manschappen,  en  die bij  het  leger  inlijfde,  om  zieh  met geweld  
 den weg te banen naar Tartarije.  Dit  had  helaas de droevigste gevolgen;  
 de  akkers  bleven  onbebouwd  liggen,  en  de  hongersnood  bedreigde  
 hutten eh  paleizen.  Behalve dät,  rigtten deze ontelbare scharen volstrekt  
 niets  uit,  ofschoon  de koning  van Korea  en  eenige Tarlaarsche stammen  
 zieh  met  de  Chinezen  verbonden  hadden,  om  den gemeenschappelijken  
 vijand te beoorloogen.  Nu zag men  te  laat in,  dat alle moeite  te  vergeefs  
 was  en  het  beste  bloed  des  lands vergüten was;  Tai  tsong  liet dus zijn  
 plan  varen,  om  veroveringen  te doen in het land der Tartaren. 
 De  mandarijnen  hadden  intusschen  met  de  hebzucht,  die  hun eigen  
 was,  de  kooplieden  in  Sse tschuen  zeer  gedrukt  en hun  veel  geld afge-  
 perst.  Dit  veroorzaakte  een  grooten  opstand,  die den  keizer duizenden  
 zijner  dapperste  strijders  kostte.  Ofschoon  men  den  belhamel  vatte en  
 vierendeelde,  en  schrik  door  het  land  verspreidde,  kon men  het vuur  
 dat  onder  de  asch  smeulde  toch  niet uitdooven. — Een andere oproer—  
 maker  vlugtte  naar gene zijde  van den  grooten muur  en  trotseerde den  
 keizer tot het laatste oogenblik  zijns leverts. 
 Het  was  dus  zeer  natuurlijk  dat de monarch  van harte afkeerig werd  
 van  den  oorlog.  Hij  raadpleegde  thans zijne ministers,  wat men met de  
 oproerige  Kitanen  te  doen  had;  allen  stemden  overeen,  dat men  nooit  
 weder  den  strijd  met  hen moest aanvangen.  Maar het voorstel,  om  bestendig  
 een  kordon  van  twee-  tot  driemaal  honderd duizend man op  de  
 grenzen  te  houden,  was  te kostbaar,  om  ten uitvoer gebragt te worden,  
 zoodat het bij  enkel raadplegen bleef. 
 Niettegenstaande al  de ongevallen vierde Tai tsong  toch een  vredefeest.  
 Het geheele volk was  daartoe genoodigd;  tienduizendlallen verzamelden  
 zieh in de omstreken der hoofdstad en hoorden naar de muzijk,  en zagen  
 naar  de  tooneelvertooningen,  die  men  daar  tot  hun  vermaak  gaf.  Het  
 was  een  feestdag  voor  het  geheele  volk;  dronken van  blijdschap wan-  
 delde men rond in de parken der paleizen,  ter  herinnering dat na verloop  
 van tien eeuwen eindelijk het Rijk wederom onder een hoofd vereenigd was. 
 Tai  tsong  was  verrukt;  hij  vergeleek  zichzelven  bij  de  slichters  der  
 dynastie  van Han,  en  had  gelijk,  wanneer  hij  zieh als een der grootste  
 vorsten beschoutvde. 
 In  zijne  eigene  familie  was  de  monarch  evenw-el  in  ’t  geheel  niet  
 gelukkig.  Zijn  broeder,  die  door  zijne  minzaamheid  en  vrolijkheid  
 honderden  tot  zieh  trok,  en zijn  paleis  tot de verzamelplaats aller  cdelen