
als de oude vrouwen en de grijsaards op hunnen staf gebogen; de straten
van de groote stad waren geheel verlaten, men zag naauwelijks een
bedelaar of melaatsche; liet werk des verderfs was volbragt.
Tschang hien tschong was een wellusteling, en de schoonste meisjes
werden aan zijne lusten prijs gegeven. Zoo had hij vier gemalinnen,
deze weder een groot aantal dienaressen, de uitgezochtste en volmaaktste
meisjes, die men in het geheele land vinden kon. Zijne ofiicieren en
Soldaten volgden natuurlijk zulk een voorbeeld na, de marketentsters
van deze deugnieten waren lalrijker dan het leger zelf, en vormden
een’ onoverzienbaren stoet. Tschang had zijne woede genoegzaam ge-
toond en ontelbare huizen en torens met den grond gelijk gemaakt,
want hij wilde dat de nakomelingschap weten zou hoe geducht zijne
wraak was. De afzonderlijke benden, die wanhopig tegen hem opston-
den om hun leven duur te verkoopen, had hij ook overweldigd. Nu
bleef er in Sse tschuen niet meer voor hem te doen; reeds vertoonde
zieh na de gruwelijke verwoestingen hongersnood, toen hij besloot, de
Tartaren, die in vollen aantogt waren, tegemoet te gaan. Hij ver-
zamelde zijne ofiicieren, verzekerde hun dat er vrouwen in het gevolg
waren, zeer hinderlijk voor het leger, en vermits-thans het lijdstip
gekomen was om het Rijk van de Tartaren te bevrijden, eischte hij
van hen als wapenbroeders met hunne vrouwen evenzoo te handelen
als hij met de zijne, want door haar moesten geene heldendaden
verhinderd worden. Den volgenden morgen kwamen zijne eigene
schoonen en werden voor het leger geplaatst, opdat ieder het offer
mögt zien, dat de opperbevelhebber aan de goede zaak wenschte te
brengen. Aller oogen waren op de meisjes gevestigd; zij waren bekoor-
lijk om te aanschouwen, zij sehitterden in al de frischheid der jeugd.
«Getrouwe trawanten,»zeide de dwingeland,«doet uw pligt. »Toen vielen
deze onmenschen als hongerige wolven op de vrouwen aan en binnen
weinige oogenblikken waren zij alle lijken. Ofiicieren en Soldaten wed-
ijverden om den grooten slagter te evenaren, en lang duurde de
vrouwenmoord. Na zulk eene gruweldaad, die den naam van heische
verdient, stelde zieh dit leger, dat reeds tot tweemaalhonderdduizend
was aangegroeid, in beweging. Zoodra de Taptaren dit hoorden, ver-
snelden zij ook hunnen marsch, en weldra bereikte de ligte kavallerie het
moordenaarsleger. Toen de schildwachten den vijand ontdekten, berigtten
zij het aan Tschang. Deze meende dat de Man tschuren nog vele mijlen
verwijderd waren en geloofde den Soldaten dus niet. Toen trad plotseling
een ander zijne lent binnen, en beweerde dat hij de voorhoede
gezien had. « Gij liegt,» zeide Tschang, «maar ik zal zelf op verkenning
uitgaan. » ¡w* Ilij steeg fluks te paard, zonder een harnas aan te trek-
ken, en rèed onbevreesd het kamp uit. Een officier, die tot de Tartaren
was overgegaan, kreeg hem in het oog, herkende den onmensch,
spande zijn boog en doorschoot hem. De dwingeland stierf oogenblik-
kelijk, en zoo was de wereld van dezen geesel verlost. Grooter
dwingeland kent de geschiedenis niet. Zijne legers zonderden zieh of
van elkander af, of begaven zieh naar Jun nan, zoodat het uitgeslrekle
Sse tschuen ook ten deel viel aan Schun tschi. Want ofsclioon het
eene woestijn was, zegenden de weinige bewoners toch de bevrijders
die hen aan het dreigendst gevaar ontrukt hadden.
Duizend en nogmaals duizend nomaden hadden de woeslijnen verlaten,
om onder de vanen der Man tschuren te dienen; het aantal
der Mongolen was veel grooter, dan zelfs dat der keizerlijken. Zoo
kon men de menigvuldige en dikwijls belangrijke verliezen spoedig
herstellen. Maar wanneer de opstanden elkander zoo spoedig als in de
laatste jaren volgden, dan moesten de Man tschuren ondanks hunne
overwinningen eene nabijzijnde uitputting voorzien en natuurlijk in
zeer körten lijd het land verliezen ; want het was onmogelijk elk jaar
hetzelfde aantal Soldaten uit de woestijnen aan den god des oorlogs
op te ofleren. Zij besioten dus alle goederen met de Chinezen te deelen,
hen aan alle overwinningen en posten te laten deelnemen, en hen met
bepaalde vooringenomenheid als broeders te behandelen. Dadelijk werden
drie hoog aanzienlijke Chinezen, die reeds vroeg tot Schun Ischi
waren overgegaan, naar het zuiden afgevaardigd, om daar als onder-
koningen te regeren. De eene was een afstamineling van Kong fu tse
en trok met een zeer talrijk leger door Hu kuang naar Kuang si; de
arme keizer aldaar (de prins van Tschéu), wien de Jezuieten reeds den
Christelijken naam Konstantijn hadden gegeven, was radeloos en vlugtte
van de eene stad naar de andere, terwijl hij eenigen zijner dienaren
op vermoeden van verraad in de gevangenis zette. Zijn generaal streed
dapper en onverschrokken ; de minister scheen onuitputtelijk in
hulpmiddelen, maar beide moesten voor de overmagt zwichten en
werden gevangen genomen. De afstammeling van den wijze behandelde
hen zeer verschQonend en sprak met grooten lof van hunne trouw,
van hun heldenmoed ; doch kon hen niet overreden om hun hoofd te
scheren en dienst te nemen bij de Tartaren. Zij gingen zelfs zoo