
 
        
         
		TIEN  SCHÜN.  i  J IN G   TSONG’S  TWEEDB  VERHEFFING  TOT  DEN  TROON. 
 0458—1463). 
 King  tai,  die  niettegenstaande  zijne  groote  beseheidenheid  zeer  be-  
 geerig  was  naar  bet  opperste  gezag,  was  een  man,  met  zeer  groote  
 gaven toegerust, maar die nooit of gelegenheid vond, of lust had daarvan  
 blijken  te  geven.  Hij  wilde  volstrekt  geen  afstand  doen van den troon,  
 dien  hij  eerst met zulk een  tegenzin beklommen bad;  daar de uitspraak  
 zijner  moeder  hier  volstrekt  niet  mede  strookte,  kniesde hij zieh dood  
 en  verliet  nimmer  het  bed,  waarop  eene  geringe  ongesteldheid  hem  
 geworpen  had. 
 Zoo was  dan  nu  alle ergernis opgcheven,  en het geheele  rijk huldigde  
 Jing  tsong  zonder  de  minste  tegenspraak.  Maar  de  zwaar  beproefde  
 keizer  was  een  zeer  zwakke  vorst,  die  zieh  zonder  naauwkeurig  on-  
 derzoek  geheel  aan  de  kabalen  overgaf.  Nog  op denzelfden dag waarop  
 hij  weder  vrij  adern  haalde,  en  de  mandarijnen  in  eerbiedige  houding  
 rondom zieh  zag  staan,  liet hij zieh verleiden om den verdienstelijksten  
 man,  den  generaal  Ju  kien,  die  met  eigen  hand  het  rijk  gedurende  
 den  sombersten  en  ongelukkigsten  tijd  verdedigde ,  ter  dood  te  ver-  
 oordeelen.  Toen  zijne  moeder  dit  vemam,  deed  zij  hären  zoon  de  
 bitterste  verwijten;  maar het vonnis was reeds vollrokken,  de goederen  
 verbeurd  verklaard  en  het  hoofd  van  den  onschuldigen  en verdienste-  
 lijken  man  door  de  hijl  van  den  scherpregter  gevallen.  Te laat had  de  
 monarch  berouw  dat  hij  zijnen vrienden het oor geleend had. Met dezen  
 man  werden  ook  eenige  kamerlingen  ter  dood  gebragt,  die  de  partij  
 voor  de  benoeming  eens  zoons  van  King  tai  tot  erfgenaam  van  den  
 troon  hadden  gekozen. 
 Gedurende  Jing  tsong’s  achtjarige  regering  viel. er  weinig  van  
 beteekenis  voor.  Hijzelf  was  een  vriend  van  stilte  en  ingetogenheid,  
 en  kon  nooit  vergeten,  dat  hij  eens  een  gevangene  geweest  was.  De  
 ministers  regeerden  en de keizer genoot de e e r,  zieh alle voortreffelijke  
 maatregelen  als  zijne  eigene  toe  te  eigenen. 
 Zijne  vrienden,  die  hem  op  den  troon  geholpen  hadden,  waren  er  
 zeer  ernstig  op  uit  om  zieh  hoogere  waardigheden  aan  te  matigen;  
 een  generaal  ging  zelfs  zoo  ver,  van  zieh door  een waarzegger  te laten  
 overreden, dat  hij  tot keizer  bestemd was.  In verbindtenis met zijn zoon  
 en eenigen zijner werktuigen zocht  hij  zieh  nu  een  aanhang  te  verwer-  
 ven.  Deze zamenzwering werd echter  bijtijds  ontdekt,  en de gunsteling 
 moest  zijn misdrijf duur  betalen.  Dit  schrikte echter een’ kamerling niet  
 af,  om  dezelfde  eerzuchtige  oogmerken  te koesteren. Ook hem had een  
 waarzegger voorspeld,  dat  zijne  familie  eens  den  troon  zou bestijgen;  
 daar men hem zelfs wijs maakte,  dat vroeger het huis van een kamerling  
 den  schepter  gevoerd  had,  werd  hij  nog  te  meer  in  zijn  voornemen  
 versterkt.  Om  aan  alles  den  schijn  van  wettigheid  te  geven,  waren  
 deze  hovelingen  overeengekomen,  dat  men  Jing  tsong uithoofde zijner  
 onbekwaamheid  weder  afzetten  en  zijn minderjarigen zoon tot opvolger  
 verklären moest. Gedurende het regentschap meenden zij  daü gelegenheid  
 te  hebben,  om  zieh  alle  aanzien  te  verschaffen.  Het  plan  was  goed,  
 maar  de  uitvoering  mislukte.  Een  oud  generaal, die in het paleis bevel  
 voerde,  vermoedde  iets  kwaads  en  had  de  wachten  verdubbeld.  Toen  
 nu  de  belhamels  met  hun  aanhang  de  poorten  naderden,  werden  zij  
 dapper  ontvangen,  en  zelfs  toen  zij  de  poorten  in  brand  staken,  kon  
 er  nog  niets  tegen  ’s keizers  persoon  ondernomen  worden.  Zij werden  
 spoedig  zeer  in  het  naauw  gebragt  en  bezweken  eindelijk  onder  de  
 magt  die  op  hen  aanviel.  Daardoor  verflaauwde  de  zucht  om  zieh  van  
 den  troon  meester  te  maken. 
 Jing  tsong  was  zeer  weinig  getroffen  door  deze  ongevallen. Hij ging  
 zijnen  gewonen  weg,  zonder  ooit  de  speelbal  der.  hartstoglen  te  zijn.  
 Dezelfde onverschrokkenheid of liever onverschilligheid, die hem vroeger  
 de  bewondering  der  Mongolen op het slagveld  verworven had,  ontdekle  
 men  thans  nog  in  al  zijn  gedrag.  Alleen  in  zijn  slerfuur  toonde  hij  
 aandoening,-moed  en  bedaehtzaamheid.  Met  vrij  wat  wijsheid  maakte  
 hij  alle  vCrordeningen  om  den  strijd  over  de  erfopvolging  te  weren,  
 bepaalde  zelf  den  tijd  voor  het  huwelijk  van  den  kroonprins,  maakte  
 zijn  wil  betreffende  de  koningin  en  de  overige  prinsessen  bekend,  en  
 na  den  wensch  geuit  te  hebben,  dat  niemand  om  zijnentwil  na  zijn  
 oveflijden  op  zijn graf gedood  zou worden,  verliet  zijn  geest kalm deze  
 wereld  (1465). —  In  hem  aanschouwde  men  duidelijk  de  verzwakking  
 van den geest van Hong wu en de verbastering van het geslachl der Ming.  
 Gewoonlijk  hield  men  hem  voor  een  zeer  goedhartig  mensch,  en  
 zijn  gedrag  jegens  den  eenigen  nog  in  leven  zijnde  zoon  van  Kien  
 wen  was  inderdaad  zeer  edel.  Het  bestuur  des  lands  was  gedurende  
 zijnen  tijd  zoo  goed  geregeld,  dat  men  werktuigelijk  kon  voortgaan,  
 zonder  de  minste  moeijelijkheid  te  ondervinden.