
 
        
         
		getal ambtenaren was ontzaggelijk,  en in  plaats van hen  onder de vorige  
 regeringen  te  verminderen,  had  men  hun  grooter inkomen  toegekend.  
 Men  kon  het leger  zekerlijk  niet ontslaan wegens  de menigvuldige vijan-  
 den;  maar  de  mandarijnen  ontvingen  minder  geld  en rijst,  en  moesten  
 zieh  vergenoegen met bekrompener  en  zuiniger levenswijze.  Doch  reeds  
 in  het  jaar  119  voor  Chr.  had  men  den  steen  der  wijzen  ontdekt,  
 men  had  het  gebrek  aan  geld  vergoed  door  een  zeker  soort van  leder,  
 dal,  zeer versierd, den hovelingen in  betaling van hun inkomen gegeven  
 werd.  Dit  was  een plan  van den vindingrijken Wu ti.  Toen de Staat op  
 het einde  der dynastie van Sui  door  de  overgroote  uitgaven  van  Jang ti  
 bijkans bankroet was,  gaf men aan  allerlei metalen en dingen de waarde  
 van  zilver,  en  deed  bij  het  koopen  der  geringste  onontbeerlijkste  be-  
 hoeften een ruilhandel.  Maar Hien tsong deed  iets,  dat veel verständiger  
 was,  om  de armoede des lands te  verhelpen.  Hij  noodzaakte de Grooten,  
 eene lamelijke hoeveelheid geld in de algemeene schatkist te störten, waar-  
 voor zij  kwitanties ontvingen.  Deze waren  even  gangbaar  als baar  geld,  
 en  dit  gaf  aanleiding tot  het in omloop brengen van papier,  waarvan de  
 Staat een groot nut trok.  In  het vervolg zullen wij  te spreken hebbeu van  
 banknoten;  maar  niemand  handelde  zoo  regtvaardig  en bragt  alles zoo  
 goed in orde,  als  Hien  tsong,  zoodat men  zijne  schuldbekentenissen het  
 grootste vertrouwen  schonk. 
 De ministers,  die  zieh  van zoo  groote magt  meester hadden  gemaakt,  
 waren  dikwerf zeer  wreed  en  onmeedoogend jegens de stadhouders der  
 provincien.  Een hunner,  die  vroeger  een  oproerling geweest was,  had  
 zijne  afgevaardigden naar  de  hoofdstad gezonden,  om  daar  zijne zaken  
 waar  te  nemen.  Met  groote  minachting  hoorden  de  raadslieden  zijn  
 verlangen  aan  en  lieten  hen  onverrigter  zake  vertrekken.  Dezen  ge-  
 voelden  zieh  door  die  behandeling  gekrenkt,  en  toen  genen  ’s avonds  
 uit  het paleis  naar  hunne  woningen  terugkeerden,  vielen  zij  op  hen  
 aan  en  doodden  er  een’,  terwijl  een  tweede  zwaar  gewond  werd.  De  
 keizer was hierover zeer troosteloos en  liet  eene  Sterke  wacht  voor  het  
 huis  van  zijnen  vrieud  plaatsen.  Toen  hij  herstelde,  was  Hien  tsong  
 buiten  zichzelven  van  blijdschap.  Zijne  redenen  waren  uitvoerig  en  
 belangrijk.  Toen  hij  op zekeren namiddag met veel talent zijne gevoelens  
 opgehelderd  en  de aanwezige mandarijnen  alles  duidelijk  gemaakt  had,  
 gudste  het  zweet längs zijn’ hals en  zijne kleederen waren  druipnat.  De  
 ambtenaren  verlangden  dat  hij  zieh  zoude  verwijderen  om  schoone  
 kleederen aan  te trekken;  maar Hien tsong  zeide:  «moet ik mij  nu naar 
 de vrouwen  en  kamerlingen  begeven,  en  aldus  het onderrigt der wijzen  
 verliezen?  dat wil ik nooit doen.» 
 Kort vöör zijn dood  had een vermetele opstandeling verscheiden sluip-  
 moordenaars in ’t geheim  naar de residentie  gezonden  om  haar in brand  
 te steken,  en de hovelingen,  die  hen ontmoetten,  neer te sabelen.  Hoe-  
 zeer  het misdadig  plan  ontdekt  werd,  trof het  den  monarch niettemin  
 zeer diep;  alle  vreugde  scheen van zijn gelaat geweken.  Zijne generaals  
 behaalden  wel  eßne  schitterende  overwinning  op  de  hoofden  van  den  
 opstand  en  schonken  het  land  vrede;  maar  naauwelijks  was  het  over-  
 winningsfeest  geeindigd,  of  de  Tifanen  deden  een  inval en  rigtten zeer  
 veel onheil  aan,  zonder dat men in Staat was hun krachligen  tegenstand  
 te bieden. 
 Hien tsong wilde zieh  de onsterfelijkheid verwerven,  en eeuwig  leven  
 op  eene  aarde,  waar hem zoo  veel onheil was  ten deel gevallen. Daarom  
 was  hij  ook  altijd  met  de  priesters  der Rede  bezig,  die  het  elixir,  dat  
 deze gave verleende,  zeer goed kenden.  Doch hij dronk er te veel  van en  
 stierf daardoor ontijdig (820). 
 Kort te voren  smaakte hij  het genoegen,  dat  de  generaal van  een’ opstandeling, 
   bij  wien  de  getrouwheid  aan  zijn  keizer  weder  ontwaakt  
 was,  zijn  eigen heer aantastte en  hem,  met  zijne  geheele  familie,  ten  
 aanschouwen van het leger,  ombragl. Niet lang daarna wendde een mon-  
 nik  voor,  dat  hij  een  vinger  van  Boeddha  bezat,  die  als  een  der kost-  
 baarste  reliquien  de  kracht  bezat,  om  geluk  en  tevredenheid  over het  
 geheele  volk  te  verbreiden.  Dit beviel Hien  tsong bijzonder;  hij  liet de  
 knokken met groote staatsie naar de hoofdstad brengen,  waar ze op eene  
 prächtige  slellaadje  aan  het  verbaasde  hof en het volk vertoond werden.  
 Toen  een  regterlijk  ambtenaar zieh openlijk  over zulke dwaasheden be-  
 klaagde,  bedreigde  de  bijgeloovige  monarch  hem  met  den  dood.  De  
 vinger bleefop zijne plaats, maar het vruchtbarejaar vertoondezieh  niet. 
 Hien  tsong  meende  het  hartelijk,  maar  had  nooit  genoeg  wilskracht  
 om zijne plannen te vojvoeren,  en  bleef altijd een  slaaf van de ministers.  
 Hoezeer verschilde  hij  van zijne  tijdgenooten ,  Iiarel  den  Groote  en  den  
 wijzen Kalif van Bägdad. 
 Mu  tsong  was  een  levenslustig,  ligtzinnig  jongeling,  die  met  zijne  
 geheele  ziel  aan  het  genoegen  hing.  In  plaats van,  zooals het boek der  
 plegtigheden voorschrijft,  drie jaren  rouw te dragen,  legde hij  de witte  
 kleederen  reeds  na  eene  maand  af,  ging  op  de jagt,  gaf bals  aan zijne  
 Grooten en schcen alle droefenis over zijns vaders dood vergeten tehebben,