
 
        
         
		schuld  van  het  ouheil  gaf,  ter  dood  gebragt  zou  hebben.  Dit  was een  
 zeer  barsche  eisch,  want  het  waren  trouwe  staatsdienaren,  die  veel  
 voor  het  land  gedaan  hadden.  Kien  wen  ontsloeg  hen  evenwel  uil  al  
 hunne  posten,  en  zij  keerden  terug  tot  het  ambteloos  leven,  hoewel  
 zij  niettemin  nagenoeg  alle  staatszaken  regelden. 
 Deze  toegevendheid  kon  Jen  nog  niet  bevredigen,  en  hij  ging  nog  
 veel  verder  in  zijne  eischen. Maar in plaals van dilmaal eenig'anlwoord  
 te  geven,  liet  de keizer 600,000 man  te vel.de trekken.  Met dezen kwam  
 het  tot  zulk  een  hardnekkig  gevecht,  dat  Jen’s  leger  gevaar  liep  
 van  geheel  vernield  te worden. —  Maar  de vorst  van  Jen  plaatste  zieh  
 in  den  dringendsten  nood  aan  het  hoofd  zijner  troepen,  en  drong  tot  
 midden  in  het  leger  door,  zoodat  de vijand,  door schnk aangegrepen  
 eindelijk  langzaam  terugtrok.  Daardoor  was  het  getal  der  strijders  
 zoo  versmollen,  dat  er  veel  tijd  vereischt werd,  om  weder  een ander  
 leger  op  de  been  te  brengen.  De  prins  van  Jen  belegerde  daarmede  
 gedurende  drie  maanden  eene  zeer  belangrijke  vesting,  maar  geheel  
 vruchteloos;  want  de  bezetting  verdedigde  zieh  met  leeuwenmoed.  De  
 bevelhebber  was  een  voortreffelijk man en doelde op den  dood van den  
 onruslstoker  zelven.  Hoewel de keizer zeer strenge bevelen gegeven had  
 om het leven van zijn oom  in het oorlogsgewoel  te sparen, wilde hij  zieh  
 voor zijn persoon van die verpligting ontslaan. Hij noodigde dus den prins  
 van  Jen  verraderlijk  uit  tot  een mondgesprek  betreffende  de  overgave  
 onder eene van de poorten der stad. De vorst kwam met een klein gevolg,  
 en terwijl men zieh met deze gewigtige aangelegenheden bezig hield, wierp  
 eensoldaat,  op  een gegeven sein,  een  zwaar  stuk  ijzer  naar  beneden,  
 zoodat  het  paard  van  Jen  verpletterd  werd.  Hijzelf sprong spoedig op,  
 en  rende  aanstonds  op  een  ander, paard  weg,  zieh  schämende  over  
 zijne  dwaasheid,  dat  hij  zieh  zoo  gemakkelijk  in  den  strik  had  laten  
 lokken.  De  belegeraars  schuimbekten  van  woede,  en wilden  zieh door  
 eene  algemeene  bestorming  wreken  over  de  trouweloosheid  der  bezetting. 
   Men  arbeidde  dag  en  nacht  om  alles  gereed  te  maken.  Eindelijk  
 brak  de  dag  der  wrake  aan;  maar  toen  zag  men  op  de  wallen  
 overal  beeldtenissen  van  Hong  wu.  Hoe  kon  men  dus  pijlen  op  hen  
 afschieten?ditzou  te onteerend geweest zijn;  alzoo moest de aanvallende  
 partij voorloopig afstand doen van dit plan.  Toen keurde Jen het naauwe-  
 lijks  de  moeite  waardig  zieh  zoo  lang  te  laten  ophouden;  hij  trok  
 naar  Liao  tong,  waär  zijn  leger  geheel  geslagen  werd  en  zijne  beste  
 officieren  op  het  slagveld  sneuvelden.  Toen  de  keizer berigt kreeg van 
 deze  overwinning,  de  eenige  die  men  tot  hiertoe  behaald  had, waren  
 de  vreugdebetooningen  buitengemeen;  de  ontslagen  ministers  werden  
 met overgroote eerbewijzen teruggehaald  en  in alle eereposten hersteld.  
 Kien  wen  was  vrolijk  en  welgemoed,  en  meende  dat  alle  gevaar  ten  
 eenemaal  voorbij  was.  Eensklaps  kwam  de  tijding,  dat  de  keizerlijke  
 troepen  eene  volslagen  nederlaag  ondergaan  hadden;  nu was de’keizer  
 hevig  ontroerd,  en  zond  niet alleen de ministers weg , maar verklaarde  
 al  hunne  goederen  verbeurd.  De  overwinnaar  rigtte  een’  uiterst  be-  
 leefden  brief  aan  zijn  neef,  waarin  hij  met  de  nederigsle  uitdrukkin-  
 gen  het  ongeluk  betreurde,  dat  hem  tot  een  vijand  van  de  vijanden  
 des  vaderlands  maakte,  en  smeekte  den  keizer  dezen  voor  altijd  van  
 hem  te  verwijderen,  anders  zou  hij  den  ondergang  zijner  familie  be-  
 rokkenen.  Inmiddels  rukten  de  troepen  binnen  zijn  gebied,  toen  men  
 nog  bezig  was  met  de  onderhandelingen,  en zoo  trok de prins van Jen  
 het  zwaard  weder,  dal  hij  niet  in  de  schede  stak,  voordat  hij  Nan  
 king  bereikt  had. 
 Zijne  heerschzucht  wekte  natuurlijk  bij  hem  de  begeerte  om  het  
 land  voor  zichzelven  te  veroveren,  en  terwijl  hij  zijn keizerlijken neef  
 met  schoonklinkende  woorden  vleide ,  altijd  grootere eischen te doen,  
 die  ten  slotte  niet  bevredigd  konden  worden.  Zeker  van  zijne  goede  
 zaak,  vorderde  hij  van  den  bevelhebber  eener  vesting  om  zieh  over  
 te  geven. Deze antwoordde,  dat hij het gaarne doen zou , zoodra degeen,  
 die  het  eischte,  meester  van  de  residentie  was,  maar  dat  hij  het  nu  
 volstrekt  niet  doen  kon.  Een  ander  maakte de opmerking,  dat,  eer hij  
 zieh  aan  een  vreemden  meester  onderwierp,  hij  eerst  zien  moest  dat  
 die  de  pligten  der  kinderlijke  liefde  vervulde,  opdat  hij  zijnen onder-  
 danen  tot voorbeeld kon  strekken. Zulke aanmerkingen waren krenkend  
 voor  den  eerzuchligen  J e n ,  en  veroorzaakten  hem  menig  kommervol  
 uur. Maar weldra werd zijne aandacht op andere voorwerpen gevestigd. —  
 Men  had  het  leger  een  grooten  toevoer van levensmiddelen  gezonden;  
 hij  wist  ze  af  te  snijden  en  verkreeg  daardoor  een  rijken  buit.  Ver-  
 volgens  viel  hij  als  een  leeuw  op  den  dappersten  generaal  des keizers  
 aan  en  nam  hem  gevangen;  hij  behandelde  hem  echter  met  grooten  
 eerbied  als  een  held  en won daardoor zijne achting en  loegenegenheid. 
 Toen  nu  dit  leger,  ’s keizers  iaatste  hoop,  vernietigd  was,  was  hij  
 afkeerig  om  den oorlog verder voort te zetten. Maar een dienaar maakte  
 de  opmerking  dat  het  gemakkelijk  zijn  zou  den  prins  v.an  achteren  
 aan te vallen,  en  op die wijze al zijne groote verwachtingen te verijdelen. 
 27