
 
        
         
		de  hongersnood  zeer  woedde  in  het  land,  volgden hem tienduizenden,  
 om  door roof hun leven te rekken. Nadat hij  den  kommandant eener stad  
 overreed  had  om  den  afgod  te aanbidden,  nam  hij  aanstonds  bezit  van  
 deze  plaats  en liet zichzelven tot keizer benoeinen.  Maar het bedrog was  
 te  groot,  en  hoezeer  de  rebellen  zieh  dapper  verdedigden,  werden  zij  
 spoedig tot rust gebragt. 
 De keizer had  eene znster (Tschang' schi),  die zieh insgelijks door goed-  
 hartigheid  onderscheidde.  Zij  was  gehuwd  met  een  Rijksgroote,  maar  
 liet het nooit merken,  dat zij  uit keizerlijk  bloed was gesproten,  en was  
 hären  man  onderdanig  als  een  gewone  vrouw.  Haar  geipaal  tfas  zeer  
 gastvrij,  en had dikwijls een aantal Grooten aan zijne tafel;  zij  plagt hen  
 zelve  te  bedienen.  Zij  deed afstand van de sieraden,  die  zij  regt had als  
 prinses  van  den  bloede  te  dragen,  en  vergenoegde  zieh met de gewone  
 alledaagsche  kleeding;  want  zij  wilde  niets  voor  hebben  boven  hären  
 echtgenoot.  Toen  deze  ziek  was  geworden,  verliet  zij  eensk)aps  de  
 residentie,  paste  hem met de grootste teederheid op,  en wilde na  zijnen  
 dood den rouw nooit afleggen.  Men beschouwt  deze Tschang schi als een  
 model van huwelijkstrouw,  en als zoodanig verdient zij ook onze achting. 
 Gin  tsong,  wien  de  vrouwen  van  het  harem  zeer plaagden,  zag geen  
 ander  redmiddel,  dan  er  een  getal  van  vijfhonderd  naar  hare ouders  
 terug  te  zenden.  Hij  mögt  zieh  nooit  verheugen  in  het  bezit  van  een  
 zoon, en toen alle uitzigten daarop verijdeld waren,  benoemde hij,  geheel  
 tegen zijn zin,  op voortdurend  en  ernstig aanraden zijner ministers, zijn  
 neef  tot  opvolger,  die  in  de  geschiedenis  Jing  tsong  genoemd  wordt;  
 kort daarop stierf hij  (1063),  algemeen  betreurd  om  zijne  inschikkelijk-  
 heid en goedhartigheid,  oud en welbedaagd. 
 De  inwendige  zwakte des  lands in  het oorlog voeren,  die tot op dezen  
 dag nog bestaat,  was nimmer zoo in het oogloopend,  als juist onder deze  
 regering.  Terwijl  het  land  aan  alle  grenzen  vrede genoot,  daarenboven  
 tamelijk  bloeide,  en  een  driemaal  grooter  getal  troepen  te  veld  kon  
 brengen,  kon  het Chinesche leger echter niets uitrigten tegen  de Kitanen  
 en de bewoners van Hia;  de  smadelijke  vrede,  de belangrijke schatting,  
 die  het betaalde,  boezemde den  naburigen volken de grootste verachting  
 jegens China in. 
 De  regering  van  Jing  tsong  was  zeer  kort.  Reeds  bi}  haar  aanvang  
 gevoelde hij dat eene verwoestende krankheid hem door merg en gebeente  
 woelde.  De  keizerin  nam  daarom  een  tijdlang  de  regering  over;  zij  
 toonde  door  hare  groote  talenten,  dat  zij zeer gemakkelijk zulk een  last 
 kon  dragen.  Toen  een  kamerling  tusschen  haar  en  den  jongen  keizer  
 tweedragt  wilde  stichten,  ruimde  men  hem  uit  den  weg,  en  aldus  
 werd  de  rust  aan  het  hof hersteld.  Tan  den  eenen  kant  smaakte  de  
 jonge regent  de büjdschap,  dat  de bewoners  van  Turfan,  na lang onaf-  
 hankelijk geweest te zijn,  wederom leenpligtig aan  het rijk werden,  van  
 den  anderen  kant  werd  het  land  door  eene  vreesselijke  overstrooming  
 geteislerd.  Een  der  censoren, maakte  daarvan  gebruik  om  den  keizer  
 ernstig  te  vermanen,  en  zijne  aandacht  te  vestigen  op  de teekenen  des  
 tijds;  op  de  vlekken  in  de  zon  volgden  overstroomingen,  dood  en  
 besmettelijke ziekten,  en daar China’s gebieder,  volgens  de heerschende  
 denkwijze,  een  grooten  invloed  uitoefent  op  de  elementen,  is  hij  ook  
 schuldig  aan  al  de  rampen,  welke  het  land  daardoor overkomen.  Jing  
 tsong  leende  dus  gehoor  aan de bestraffingen,  deed  boete in zijn paleis,  
 leefde  op  de  karigste manier  en  verwijderde  alle  praal.  Om  de  daden  
 des verleden  tijds  te vereeuwigen,  benoemde  hij  bekwame  mannen  tot  
 geschiedschrijvers,  en  gelastte  hen met  de meest mogelijke beknoptheid  
 de gebeurtenissen onder de vroegere dynaslie op te teekenen. 
 Dit  was  de  laalste  daad  zijns levens,  aan het ziekbed gekluisterd, ver-  
 toonde  hij  zieh  nooit meer op de audientie.  Toen de eerste minister hem  
 bezocht, schrikte hij  van  het vermagerd gelaat zijnsgebieders.  Ter naau-  
 wernood  was  deze  nog  in  Staat,  met  bevende  hand  den naam  zijns op-  
 volgers  Schin  tsong  neder  te  schrijven.  Heete tränen biggelden bij  deze  
 gelegenheid  van  ’skeizers wangen,  maar  het waren  de laatste;  de koude  
 hand  des  doods  rustte  reeds  op  zijn  hart,  en  na weinige uren zonk hij  
 hem in de armen (1066). 
 De gedachte, die Schin tsong altijd bezighield, was,  geheel voor de regering  
 te leven, en zieh nooit van zijne ministers  te  verwijderen. Zij waren  
 hem  dierbaarder  dan  de  schoonste  vrouwen  en  vleijendste  hovelingen,  
 en een onderhoud  over het staatsbestuur was den keizer veel aangenamer  
 dan  het  schoonste  gedieht  of  de  zonderlingste vertelling.  Hij kon intus-  
 schen zijn wil niet altijd volvoeren;  zoo moest  hij een der staatslieden zijn  
 ontslag  geven,  die  door  zijne  ambtgenooten  veracht,  hoezeer  door  den  
 monarch bemind werd, en  al wat Schin tsong'voor hem doen kon, was —  
 hem eenige  tränen te wijden. 
 De monarch vestigde vooral zijne opmerkzaamheid op de vermeerdering  
 van  de  inkomsten  des  lands.  Hij  had eens vooral het denkbeeid opgevat  
 om aan Jao en Schun gelijk te worden;  daar dezen ook iets omtrent schatting  
 en  belasting  bepaald  hadden,  teeg  hij  terstond aan  het werk, om  dit