
le weten: lioe lang zij onder water konden Ieven, want de Chinezen
beschouwden hen als eene soort van menschelijke zeehonden. Gelukkig
nam men geene proef van hunne waternatuur, want anders zou het
waarlijk slecht met hen afgeloopen zijn; men nam hun woord voor
waarheid aan; want wat ook anderen van hen mogten zeggen, zij
wisten immers zelven veel beter hoe het met hen gesteld was. Eindelijk
werd in het kabinet van Sehun tschi bepaald, dat de Hollanders
door hunne natuur gedwongen waren eenigen tijd op het land te
wonen, maar dat zij inderdaad tot hetzelfde ras behoorden als de En-
gelschen. Toen dezen eenige jaren te voren gekomen waren en onder
Weddell zoo groote schade hadden' aangerigt, werden zij vijanden
des Rijks verklaard, en moeslen ook met hunne verwanten daarvoor
in de toekomst lijden. Met het onderscheid van dialect tusschen
Engelschen en Hollanders was men spoedig gereed; eindelijk zou het
zoo zwaar op de proef gestelde gezantschap toegelaten worden. Maar
nu werd de vraag geopperd: wie de koning van het rijk was, op wiens
bevel zij van zoo ver gekomen waren. Wei had de Gouverneur van
Batavia hen gezonden, maar wie had hem daartoe volmagt gegeven?
Hier was een raadsel op te lossen. Men antwoorddfi, de republiek; maar
dit was voor de Chinezen onzin; want de Chinees kent slechts eene
voorstelling, die van het despotismus van een enkele; het was dus
eene leugen van volksheerschappij te spreken, die onmogelijk was; dat
menschen als visschen konden leven stemde men toe, maar dat eene
nalie zichzelve zoude kunnen regeren, was buiten den kring van het
mogelijke onder de menschen. Men liet dus de gedachte varen om ieis
op te helderen hetgeen onmogelijk was, en sprak van den stadhouder ;
maar wiens stadhouder? van de nalie; derhalve te gelijk dienaar en knecht.
Door deze tegenslrijdigheden verloren de Chinesche ministers den
moed om verder te vragen, en verklaarden dit alles voor uitspraken
van barbaarsche duisterlingen. Dit was de ware manier om zulke
moeijelijke Stellingen te verklären, en nu werd den gezanten aange-
kondigd, dat zij eene audientie zouden liebben. Hiertoe werden zij reeds
in de vroegte, tendrieure, uilgenoodigd , en na lang wachten in de open
lucht, even als een troep bedienden, eindelijk met de overige schatling
brengende ministers toegelaten. Weldra kwam er een soldaat met eene
zweep, waarmee hij meermalen klapte. Het bevel, om met het hoofd
legen den grond te slooten en le knielen werd thans gegeven, en met
groote juistheid door het geheele hof verrigt, even als door de best geoefende
Soldaten. De audientie was kort, geen enkel woord was tot de
Holländers gerigt geworden; slechls toen zij vertrokken, sloeg de jonge
keizer een blik op hen en verzocht hen om hem de kleeding toe te
zenden welke zij bij die gelegenheid gedragen hadden. Dit was het
eenige blijk van opmerkzaamheid dat de monarch aan deze vreem-
delingen schonk. Schall zelf, die met hen in de Duilsche taal gespro-
ken had, heeft het berigt over hen opgemaakt, en als hij hen niet
gelasterd heeft, strekt het den ouden man zeer tot eer.
Gedurende den lijd van hun verblijf te Pe king aten de Holländers in
gezelscliap der overige gezanten. Wat het meest hunne opmerkzaamheid
trok, was de ruwheid der Man tschuren, die het vleesch met hunne
handen aan stukken scheurden, en zelfs de eerste ministers ontzagen
zieh niet de overblijfselen in hunne zakken mede te nemen, hetgeen
genoemd werd eer bewijzen aan ’skeizers goedheid. Om het volk te
laten zien dat de miskende republiek schatten bezat, aten de gezanten
zeer prächtig en lieten zieh niet enkel met de spijzen van den keizer
tevreden stellen. Het ergste daarbij was altijd dat men met het hoofd
tegen den grond moest, stooten, eer men ze at; zoodra slechts de
beenderen van Schun tschi’s bord kwamen, moest deze ceremonie,
uithoofde van de groote e e r, verrigt worden.
Na toeven, wachten, omkoopingen en geschenken , was de slotsom:
het .verlof, om eenmaal in de acht jaren te Canton handel te drijven en
schatting naar Peking le brengen; dit verlof werd aan een volk gegeven,
dat reeds eene belangrijke vloot aan de Chinesche kust onder-
hield en ten aanschouwen van het geheele Rijk een groot eiland in
bezit had genomen. Deze bijzonderheid werd nooit vermeld, en in
geene der politieke onderhandelingen werd de naam van Formosa genoemd.
Schun tschi maakte, zeer grootmoedig, den gouverneur van
Batavia, Maatsuiker, een geschenk van 300 oncen zilver en verscheidene
stukken zijde*. Daarentegen kostte het gezantschap 98,831 gülden, en
toen al dit geld besteed was, waren de Holländers blijde dat zij zieh
zoo spoedig mogelijk van Canton konden verwijderen; want daar had
men hunnen bekwaarnsten tolk vermoord, en zij liepen groot gevaar
dat hun iets veel ergers overkomen zou.
Gelijktijdig met hen was er een gezant van den grooten Mogol. Zijn
meester meende nog steeds eene zeer naauwe betrekking met China
te onderhouden; want de kennis dägleekende van de tijden der
overwinning van zijn slamvolk. Deze Indiaan was prächtig gekleed en