
VIERDE HOOFDSTUK.
KIEN LONG , IN D E WALHALLA GE.NAAMD KAO TSONG SCHON HOANG T I.
0736- 1795).
Jong tscliing had geene echte hinderen , want de keizerin was kin-
derloos gebleven; daarentegen hadden de bijwijven hem een aantal
nakomelingen geschonken, waaronder Kien long de oudsle was. Daar
de dood zijns vaders zeer onverwacht plaats greep, werd hij als de
naaste erfgenaam tot den troon geroepen. Hij was nog zeer jong, niet
goed onderwezen en had daarenboven nooit deel gehad aan regerings-
zaken. Daarentegen had hij veel gezond verstand, een krachlig gestel,
en was tevens werkzaam.
Natuurlijk verdrongen de hovelingen elkander rondom den nieuwen
keizer. Zonder den raad zijner ministers in te winnen, gaf hij aan-
stonds bevel om alle keizerlijke vorsten uit hunne ballingschap terug
te roepen. Er waren honderden ongelukkigen, die onder bitter lijden
in de woestijnen van Tartarije smachtten, en daaronder vele edelen
en vorsten van hoogen rang. Zij kwamen dus spoedig weder naar de
hoofdstad, het tooneel van hunnen vorigen glans; maar vonden er
weinig vrienden, want zij waren arm en hulpbehoevend. Nn deden zij
onderzoek naar hunne vroegere bezittingen; en zie, deze waren öf
verkocht, öf in handen der regering, zoodat het onmogelijk was ze
te herkrijgen. Toen wendden zij zieh eindelijk tot den goedhartigen
keizer, die hun een klein pensioen toekende, van eenige daalders
’s maands, en zooveel rijst als zij etenkonden, zoodat zij hun leven
konden rekken, maar verder niets overig hadden. Nu deden de ministers
nog daarenboven het voorstel om hen den gelen gordel, het teeken
hunner verwanlschap met het keizerlijke huis, niet te laten dragen,
maar wel den rooden, die hunne meer verwijderde betrekking tot het
regerende huis aanwees, — een voorstel, dat Kien long gereedelijk
aannam. Aldus werd de blijdschap over de grootmoedigheid des jongen
keizers weldra door onverschilligheid vervangen. Men vergal de prinsen;
hunne kinderen en kleinkinderen verhuurden zieh naderhand als knechts
of bedienden, en naauwelijks kent men thans nog den naam van hun
geslacht. — Kien long wijdde in het bijzonder zijne opmerkzaamheid
aan de zonen van Kang h i, wien Jong tsching ten gevolge zijner ijver-
zucht zooveel onregt.had aangedaan. Zij werden onverwacht uit hunne
gevangenissen bevrijd, voor den keizer gebragt en zeer liefderijk be-
handeld. Doch hunne langdurige gevangenschap liad diepe smart in
hunne ziel achtergelalen, en er verliepen vele jaren eer zij zieh weder
in het leven konden verheugen.
Er ging thans eene reeks van jaren voorbij, gedurende welke Kien
long zieh aan het genoegen wijdde, de kunst van regeren leerde en
daarenboven zeer vele verordeningen gaf, betreffende het inwendig
besluur van den Staat. Daaronder was de wreedste de vervolging der
Cliristenen te vuur en te zwaard, waarover straks breedvoeriger. In
menig opzigt volgde hij zijn grootvader na; hij Ineid vele schoone
redevoeringen in zijn ministersraad over welwillendheid en liefde tot
bet volk, sprak over de hooge bestemming van den mensch en gaf
zijnen hovelingen zeer voortreffelijke leefregels.
Zijn vader was afkeerig van den oorlog, en daarom waarschuwde
hij zijn zoon ernstig zieh nooit met zulk een veederfelijk spei in
te laten. Hij maakte hem vooral oplettend op de onkosten en be-
zwaren, die zelfs den gelukkigsten oorlogvoerder te last vielen. Deze
woorden hield Kien long zeer lang in zijn geheugen bewaard, want
zij behoorden tot de laatste vermaningen van zijn’ stervenden vader.
Wie zou dus bij den aanvang dezer regering hebben kunnen denken,
dat die monarch in het vervolg een veroveraar worden en ontzettende
schatten tot dat einde verspiilen zou ?
Na den dood van den oorlogzuchtigen Kaldan was Dschon kar de
magtigste vorst in het westen van China, die over geheel Bucharije
regeerde en daarenboven den beslissendsten »invloed op Thibet uit-
oefende. Er hadden echter ook onder zijne heerschappij menigerlei
onlusten en bezwaren plaats, waarin ook China betrokken werd. Jong
tsching hield daarom een leger gereed om terstond op de Tartaren aan
te vallen, als zij de grenzen van zijn land betraden. Maar vermits de
keizer zeer achterdochtig was, en vreesde dat deze troepen onder een
moedig generaal onverwacht op de hoofdstad aanrukken mogten, en
een eind maken aan zijne keizerswaardigheid, slelde hij een’ onbedui-
dend opperbevelhebber aan , en verkleinde het leger zooveel doenlijk,
ten einde het geheel onschadelijk te maken. Daarbij gelastte hij de
kleine opperhoofden hulptroepen te zenden, opdat dezen rust en vrede
in het land bewaren mogten; inet andere woorden, hij versterkte de
zwakkeren om ze tegenover de magtigen te stellen, opdat aldus het even-
wigt bewaard en de Chinesche invloed uifgebreid werd. Misschien