
DERDE 11.11) VA R.
VAN KONG FU TSE TOT OP HET HUIS VAN TANG.
O II D E O E S C M I E D E I V I S.
EERSTE AFDEELING.
VAN KONG FU TSE TOT OP DEN ONDERGANG DER DYNASTIE
VAN TSCHEU.
\
(551—225 vödr Christas.)
Wij beginnen met den grooten man, die door de Chinezen de vorst
der wijsbegeerte genoemd wordt. Bij zooveel onheil als de oorlog ver-
wekt had, en bij de verwildering des volks, had bet rijk behoefte aan een
genie, die, in zekeren zin, uit den chaos licht kon voortbrengen, en dit
was de wijsgeer Eong fu tse. Zijn vader was een onaanzienlijk ambtenaar
in den Staat Lu, wiens stamboom evenweltot Hoang ti opklom, en wäre
dit inderdaad zoo, dan is bet te betreuren, dat zijn talentvolle zoon geen
aanspraak maakte op de alleenheersching. Een man van dien aard kon
niet zonder wonderdadige teekenen ter wereld komen. In plaats van
het onaangenaam kindergeschreeuw hoorde men de liefelijkste muzijk
der sferen, twee draken kronkelden zieh op het dak zijner woning, de
Feeen stonden, in de gedaante van oude lieden, eerbiedwekkend aan
de deur, en verdwenen eensklaps, nadat zij över de groote bestemming
des kinds gesproken hadden. De grijpvogel had reeds vroeger aan de
moeder een lafeltje ten geschenke gegeven, en toen het kind ter wereld
kwam, stond het gewigtige doel zij ns levens, als hersteiler van de rust
des rijks, met groote karakters op zijn borst geschreven. Dit was echter
nog niet genoeg, want in zij ne gelaatstrekken vond men een schets van
de vijf hoogste bergen en de vier grootste rivieren, zoodat hij als eene
levende aardrijkskunde der wereld zijnen grooten naam aankondigde.
Hij bereikte de hoogte van negen voet, en zijne handen waren lang
genoeg om tot de knie le reiken.
Reeds vroeg stierf de vader, en het wordt in twijfel getrokken of
Kong fu tse’s moeder inderdaad zijne vrouw en niet een bijwijf geweestis.
Armoede spoorde den ernstigen jongeling tot vlijt aan, die op zijn zeven-
tiende jaar tot schrijver bij het departement der granen werd aangesteld.
Nadat hij tevens opziener der bosschen geworden was en nu eenig in-
komen had, huwde hij met een jong meisje, dat hem later een zoon
schonk. Sinds dien tijd leefde hij van haar afgezonderd en behandelde
het vrouwelijk geslacht steeds met groote onverschilligheid. Zijne moeder
stierf kort daarna, en Kong fu tse, die een voorbeeld van echte
kinderlijke liefde wilde geven, treurde drie jaren bij haar graf. Hier
dacht hij in stilte na over den toestand des lands, en spoedig zag hij in,
dat zijne landgenooten, behalve de krijgskunst, nog wel iets anders
moeslen leeren om gelukkig te zijn. Doch in plaats van een nieuw stelsel
in te voeren en zieh daarop veel te laten voorstaan, onderzocht hij de
oudheid en verdiepte er zieh zoo zeer in, dat het hem toescheen, als
stamden zijne eigene gedachten af van Jao en Schun. Om zijne lessen
eerwaardig te maken, schreef hij ze aan de meest beroemde mannen toe,
wier namen nog voortleefden in de gedachtenis des volks. De vraag, die
men zoo dikwijls geopperd heeft: vond hij boeken vervaardigd, of was
hij de eerste die zoo iets zamenstelde, wat op een boek geleek, — want
men schreef of griffelde de letters op bamboes of hout, — is nog niet
voldoende beantwoord. Vermits de bronnen, waaruit hij al zijne grond-
stellingen putte, nergens met name vermeld worden, zijn wij genood-
zaakt hem als den grondlegger der letterkunde van zijn vaderland te
beschouwen, — een zeer verheven standpunt, waarop hij zieh nooit
beroemd heeft.
Spoedig verzamelden zieh leerlingen rondom hem, wienhij zijne denkbeeiden
mededeelde, terwijl hij zieh altijd op de hooge oudheid beriep,
waarvan men evenwel slechts onduidelijke overleveringen had. Doch
hij wilde geene theorien uitdenken, maar proefondervindelijk bewijzen,
dat zijne denkbeeiden alleen de waarheid behelsdep; hij reisde derhalvc
met zijne kweekelingen rond, enzocht, zoowel voor zichzelven als voor
hen, aanstellingen bij de regeringen der kleinere vorsten. De onveran-
derde Stelling, dat de mensch van natuur deugdzaam is, en dat er slechts
een voorbeeld noodig was, om het geheele volk goed te maken, werd in