
Maar nog was hei hof vol kabalen, en de ministers handclden eigen-
magtig, alsof zij geen’ opperheer hadden. De monarch toonde zieh ook
zeer besluiteloos in de keus zijner dienaren, en liet zieh door anderen
bepalen in het opdragen der belangrijkste posten. Een der getrouwste
ministers beklaagde zieh met ernst en klem over de ellendige kamerlin-
gen, die den ondergang der dynastie van Han bespoedigd hadden. Hij
noemde hen de ergste vijanden des lands, en smeekte Wen tsong om hun
allen hun ontslag te geven. Maar de keizer huiverde alleen bij de gedachte
daaraan, en was zwak genoeg om het doodvonnis over een staats-
man uit te spreken, omdat hij een plan gemaakt had om hen te doen
vallen. Een volgend ministerie nam een groot aantal troepen in dienst;
met toestemming van den monarch, namen zij maatregelen om het gespuis
te verdelgen. Op den bepaalden dag waren al de mandarijnen in de
gehoorzaal vergaderd; de keizer zond de kamerlingen naar eene streek,
waar, zooals een der hovelingen verzekerde, manna gevallen was. Daar
vonden zij een van de zamengezworenen met eene handvol Soldaten, die
zeer beeide, en daardoor het plan verried. Slechts weinigen werden er
omgebragt, terwijl de kamerlingen zelven, ondanks het keizerlijk bevel,
hunne vijanden voor landverraders verklaarden en hen allen zonder
onderscheid vermoordden. Den volgenden dag miste de vorst zijne
ministers bij de audientie; de kamerlingen antwoordden koeltjes, dat zij
zieh wegens een vreesselijken opstand in de gevangenis bevonden. Van
dit oogenblik af werden zij zeer magtig, en verordenden, dat alle beraad-
slagmgen en besluiten over regerirtgszaken van hen uitgaan, en alleen
de uitvoering aan de staatslieden overgelaten moest worden. Wen tsong
was diep bedroefd, toen zoo velen zijner getrouwste vrienden, die den waren
sleun des troons uilmaaklen, door de kamerlingen ter dood veroordeeld
werden; maar niettemin onderleekende hij de vonnissen. Nooit zag men
hem meer lagchen; hij was allijd in zichzelven gekeerd, geen genoegen
streelde hem meer en het leven werd hem tot een last. Toen traden er
weder eenige getrouwen op, die hem van de kamerlingen wilden bevrij-
den; maar zij waren daartoe geenszins in Staat enberokkenden zichzelven
slechts groot ongeluk. Zoo stierf de keizer van verdriet (840), en kon
niet eens zijne keus van een troonopvolger bekrachtigd zien. Geen regent
had ooit edeler bedoelingen; maar niemand was in alle opzigten zoo
ongelukkig en medelijdenswaardig wegens zijne zwakheid.
Wu tsong was levendig, vriehdelijk, krachtig, hij had'zijn volk har-'
tehjk lief, en ging zeer vertrouwelijk om met de ministers. Als men hem
zijne feilen aantoonde, verzocht hij dit niet slechts eens maar allijd te
doen, opdat hij zieh mögt verbeteren. In zijne onderhandelingen met
de barbaren was hij zeer gelukkig; de burgeroorlogen der Tartaren
onderling verhinderden hunne aanvallen op China. Eene prinses, die
men naar den Khan gezonden had, om daar een groot staatkundig voor-
deel te bewerken, keerde onverrigter zake uit de woestijn terug en deed
boete voor de poorten van het paleis in het eenvoudigst gewaad.
Wu tsong sprak zeer gaarne over alle onderwerpen; zoo kwam men
weldra eens over de kloosters der Boeddhaislen te spreken, toen hij, ver-
baasd over hun aantal, de strengste bevelen gaf, om de monniken en
nonnen te verminderen. Hij schreef aan alle overheidspersonen in de
provincien, bepaalde het getal der huizen waar men de afgoden mögt
dienen, en verkocht de overige. De priesters en geestelijke vrouwen
werden naar hunne bloedverwanten teruggezonden. Naderhand bleek
het, dat op die wijze 4,60Q tempels en kloosters afgeschaft, en 260,000
monniken en nonnen in de maalschappij teruggekeerd waren. En loch
telde China toenmaals niet meer dan 4,953,181 huisgezinnen, die belas-
ting betaalden, zoodat men kon aannemen, dat een twinligste gedeelte
tot de geestelijken behoorde. Deze stichtingen hadden groote bezittingen,
daarenboven de uitgebreidste voorregten en vrijdommen, zoodat de Staat
door het intrekken daarvan zeer bevoordeeld werd.
De vorst plagt zijne ledige uren in gezelschap van de priesters der Rede
te slijten, en sprak met hen over de onsterfelijkheid. De zucht naar het
eeuwige leven, dat de Zoon Gods alleen verleenen kan, is zoo magtig bij
den mensch, dat hij geene moeite spaart, om dezen schat te verwerven;
doch de meesten bezigen daartoe verkeerde middelen. Wu tsong nam
dagelijks een drank, om zijn gebeente te veränderen en onvergankelijk
te maken; maar zijn ligehaam leed daaronder, en hij werd eensklaps
overvallen door zulk eene zwakte, dat hij langen tijd sprakeloos op het
ziekbed bleef liggen. De kamerlingen maakten van deze omstandigheid
gebruik, om in zijne plaats een zijner verwanten, die niet wel bij het
hoofd was, tot keizer te benoemen (846), dien wij onder den naam van
Siuen tsong kennen. Weldra drukten zij hunnen opperheer de oogen toe,
en koesterden de grootste verwachtingen, dat zijzelven de geheele regering
zouden kunnen waarnemen.
Doch zij hadden zieh in dezen man geweldig bedrogen; want in plaats
van een nietig, ontzenuwd vorst op den troon te zien, bezat Siuen tsong
veel geeslkracht, volvoerde zijne plannen met spoed, en was zeer afkeerig