
 
        
         
		Maar  er  bestaan  vele  werken,  die  eeuwen  lang  onafgebroken  
 voortgezet  zijn,  waarin  de  afgelegenste  tijden  ons  voor  oogen  ge-  
 plaatst  worden,  niet  zoo  zeer  in  onleesbare  handschriften  en beschim-  
 melde  parkementen,  dan  wel in talrijke gedrukte boeken,  die misschien  
 reeds  hunne  duizendste  uitgare  beleefd  hebben.  Men  zou  die  slechts  
 behoeven  te  vertaten  om  de  geschiedenis  van  het  geheele  Rijk  aan de  
 vreemdelingen  bekend  te  maken;  doch  de stijl dezer geschiedschrijvers  
 is  zoo  dor  en  hun  tränt  van  verhalen  zoo  weinig  belangwekkend,  dat  
 zulk  een  arbeid  siech ts  voor  slapeloozen  tot  heulsap  zou  kunnen  
 dienen.  Namen  op  namen  verdringen  elkander  volgens  de  rij  op  het  
 papier,  en  de  onbeduidende  voorvallen  van  het  hof  zijn  eigen-  
 lijk  de  jaarboeken  der  natie.  Er  wordt  veel  kunst  gevorderd  om  het  
 geheel  voor  den  lezer,  die  vreemdeling  is,  in  eene  bondige  kortheid  
 zamen  te  vatten,  en  er  zulk  een  gewigt  aan  te  geven,  dat  het  de  
 moeite  beloont,  er  eenige  oogenblikken  bij  stil  te  staan.  Daarenlegen  
 heerscht  er  eene  groote  naauwkeurigheid  in  de tijdrekening,  en bij de  
 latere  geschiedschrijvers  een  zeker  streven  om  de  gebeurtenissen  
 pragmatisch  voor  te  stellen. 
 Over de  oudheid  des  volks,  en  de  geloofwaardigheid  zijner geschiedenis  
 heeft  men  veel  getwist,  en  is  hiermede  nog  niet  tot  die  ge-  
 wenschte  zekerheid  gekomen,  welke  allen  strijd  kan  d.oen  ophouden.  
 De  priesters  der  Rede  (Tao)  beweren,  dat  omtrent 3,266,000  jaren in  
 tien  tijdvakken  verloopen  zijn,  totdat  Kilin,  eene  soort  van  griffioen,  
 versehenen  is;  anderen  zeggen  dat  het  slechts  nagenoeg  2,000,000  
 jaren  waren,  terwijl  een  derde  parlij  voorgeeft,  dat  er  voor deze tijdvakken  
 nog  oudere  bestaan  hebben,  zoodat  men  op  deze  wijze  tot  
 in  het  oneindige  voortgaan  kan.  Is  men  eenmaal  tot het  verdichten  
 van  fabelachtige  tijden  gekomen,  dan  doet ook een trillioen jaren meer  
 of  minder  niets  totdezaak.  Ofschoon de Boeddhisten zieh in deze ver-  
 hevene  dingen,  zoo  ver  zij  China  betreffen,  niet  gemengd  hebben,  
 spreken  zij  toch evenzeer van hunne Kalpas,  van  tienduizendtallen jaren,  
 zoodat  ook  bij  hen  noch  tijd  noch  ruimte  eenige  waarde  heeft.  • 
 Daar  wij  echter  nog  hier  op aarde omdolen,  en  den  mensch  slechts  
 eenige  oogenblikken  van  levensvreugde  aangewezen  zijn,  moelen  wij  
 ook  ten  opzigte  der Chinezen  gelooven,  dat  de  oorspröng  hunner geschiedenis  
 van  die  der  overige  oude  volken der aarde weinig verschilt. 
 De  oudsle  geschiedkundige  berigten  hebben  wij  in  den  Schuking,  
 een  boek  dat  Kong  fu  tse  (Confucius)  zamenstelde,  als  een  voorbeeld 
 Ivan  goede  zeden  en  lessen  voor  vorsten  en  onderdanen,  zonder  
 [ ons  eens  te  zeggen,  waaruit  hij  ze  genomen  heeft.  Wij  moeten  der-  
 halve  aannemen  dat  het  overleveringen zijn;  vele van die berigten wa-  
 I ren  reeds  meer  dan  achttien  eeuwen  oud,  toen  hij  ze  opteekende. 
 Men  bedenke  daarenboven,  dat  dit  werk  geen  zamenhangende  ge-  
 ;  schiedenis  behelst,  maar  slechts  brokstukken  en  enkele  redenen;  dat  
 het  volgens  de  beste  berigten,  bij  den  algemeenen  boekenbrand  ver-  
 I  mi„kt  werd ,  en  men  zal  niettegenstaande  de  zonsverduisteringen  die  
 | e r   in  vermeld  worden,  aan  zij ne  geloofwaardigheid  kunnen  twijfelen. 
 [ De wijze wilde  zijne  grondstellingen in den vorm van geschiedenis voor-  
 f stellen,  en  niets kon  hem  beter  te  pas  komen,  dan die den patriarchen  
 van  het  geslacht  der  Chinezen  in  den  mond  te  leggen.  Hij  schreef  
 voorts  zijn  tijdrekenkundig werk,  Tschuntsieu,  dat  echter  slechts  van  
 weinige  staten  van  het  toenmaals  in  vele  rijken  gesplitste  China  ge-  
 wag  maakt,  en  misschien  als  de  eerste  proeve  van  eigenlijk  geschiedkundige  
 aanteekeningen  kan  worden  beschouwd.  I 
 Veel  gewigtiger,  ofschoon  minder  geacht,  zijn  de commentarien van  
 Tsokieuming  over  dit  werk,  die  tegelijk  een  vervolg  daarop  beheizen  
 onder  den  naam  van  Kuo  ju,  dat  men  als  het  eerste  waarlijk  
 ■geschiedkundige werk  kan  aanmerken.  De Chinezen  hebben in dit op-  
 zigt  niets  bij de Grieken vooruit;  want dezen haddenimmers ten zelfden  
 tijde  hunnen  Herodotus,  en  vervolgens  eene  menigte  klassieke schrij-  
 vers,  toen  de  Chinesche  muze  reeds  tot  stilzwijgen  was  overgegaan.  
 Ligtgeloovigen  maken  nog  melding  van  twee  andere  boeken,  die  
 eerst  na  vele  eeuwen  werden  ontdekt,  namelijk  die  van  San  fen  en  
 Wu  tien,  die  hun  verhaal  met  de  stichters  der  Chinesche  monarchie  
 beginnen.  D e z e   geschritten zijn echter van geene  de  minste  beteekenis. 
 Nadat  er  een  geruime  tijd  verloopen  was,  en  alle  andere bemoeijin-  
 gen  in  den  strijd  over  de  alleenheerschappij  moesten  zwichten,  trok  
 zieh  eindelijk  de  keizer  Han wuti  (140—83 v. Chr.)  het lot der geleer-  
 den aan; hij riep de voortreffelijksten bij elkander enbenoemde Sse ma tan  
 tot  geschiedschrijver.  Echter  gaf  eerst  zijn  zoon,  die de  bekwaamheid  
 zijns  vaders  erfde,  en  onder  den  naam  van  Sse  ma  tsien  zeer  wel  
 bekend is,  met  behulp  van  de  verzamelingen  zijns  vaders,  de  eerste  
 geschiedenis  uit  die  tot  model  voor  al  zijne  navolgers  diende.  Zijn  
 voorbeeld  spoorde  een  groöt  aantal  schrijvers aan,  waaronder  Kia'i  en  
 Lieü  hiang  den  voorrang  verdienen.  Het  was  nu  smaak  geworden  
 om  iets  over  de  verledene  tijden  te  zeggen,  en  de  vorsten bezoldigden