
hulpeloozen toestand verplaatst hadden, gaven zij liun eindelijk het
eiland Tai wan (Formosa), dat nooit aan het Chinesche rijk toebe-
hoorde. Daar troffen de zeevaarders reeds de Japannezen aan, die een
belangrijk verkeer met de inboorlingen onderhielden; maar door ge-
weld en beloften overreedden zij deze kolonisten om hun het opper-
>gezag over te laten, terwijl de zwakke inboorlingen zieh gewillig
aan de vreemdelingen overgaven. Dadelijk werden er onderscheidene
vestingen längs de kust aangelegd, de jonken van A moy en
Tsiuen tscheu bragten zijde en verschillende artikelen derwaarts,
en zoo ontstond er een zeer belangrijke handel. Yermils de vaart
op Japan nu ook geopend was, kon men daar met de goedkoop
gekochte Chinesche produclen zeer groote winst doen, en dit was
de reden waarom dat afgelegen eiland op zulken hoogen prijs
geschat werd. — Ook deze gebeurtenis maakte geen indruk op het
Chinesche liof, en de geschiedenis meldt niet een enkel woord van
deze bezitting; een bewijs, dat vele der gewigtigste gebeurtenissen in
de jaarboeken met stilzwijgen worden voorbijgegaan.
Dit zijn de gebeurtenissen tijdens de zevenjarige regering van Tien ki,
waaraan de keizer zelf zeer weinig deel nam. Hij was te zwak om
zieh met regeringszaken te bemoeijen, en liet daarom het bestuur
over aan de handen der ministers, waaronder niet een enkele zijn
naam op de nakomelingschap heeft overgebragt. Intusschen was de
monarch een zeer vrolijk man , alkeerig van straffen en het welzijn
des lands behartigende. Yan den toestand des volks te dier tijd melden
ons de geschiedschrijvers volstrekt niets, zooveel schijnt echter zeker,
dat de meeste provincies in zeer bloeijenden toestand verkeerden, en dat
men niet voorbereid was op eene groote omwenleling onder Tien ki’s
opvolger.
TSONGr TSCHING , IN DE WALHALLA GENAAMD - HOAI TSONG.
(1628-1643).
De Chinesche geschiedschrijvers, die ons eene beschrijving van dit
tijdvak gegeven hebben,- maken alleen gewag van den oorlog en ver-
geten geheel het inwendig bestuur des lands. Daar wij nu eenige
Europeaansche ooggetuigen hebben, en daaronder twee Duitschers,
kunnen wij den zekeren weg bewandelen en de ongehoorde gebeur-
tenissen beknopt vermelden.
De strijd in de zuidwestelijke provincies tusschen de regering en
het misnoegde volk was geenszins geeindigd. De Chinees had de
zwakheid van zijne onderdrukkers, de mandarijnen, gezien, en poogde
zieh uatuurlijk aan hun juk te onttrekken. Er ontstond hongersnood
tengevolge van misgewas, en de eigendom was niet veilig: dit een
en ander, gevoegd bij het siechte bestuur, maakte dat het volk tot
elk misdrijf in Staat was. Bovendien waren er onrustige hoofden genoeg,
die de vertoornde boeren aanvoerden, en dikwijls met legers van
100,000 man de provincies doorkruisten. Indien het land al te uitge-
mergeld was, of de scharen aan andere belhamels gehoor gaven en
zieh verstrooiden, verdween deze onheilbrengende troep eensklaps, enliet
land had een tijdlang vrede. De hooge regering had genoeg met de
Tartaren te doen; zij kon zieh niet over de weslelijke provincies
bekümmeren, en de stadhouders hadden noch genoegzame volmagt,
noch voldoeude legers, om de rebellen met geweld van wapenen terug
te drijven.
Het is onmogelijk al de namen der roovershoofdlieden op te
sommen. Een der beruchtsten was Li tse tsching, een man van geringe
afkomst, die zieh zeer groot aanzien verwierf en beweerde dat hij
voor de hoogste posten des rijks geboren was. Hij bezat groote over-
redingskracht, beloonde zijne aanhangers met den onlzeltenden buit
dien hij overal plunderde, was wreed om zieh gevreesd te maken, en
mild om het laagste gepeupel aan zieh te hechten. In zijn vaderland,
Sehen s i, had hij vreesselijk huis gehouden, en omstandigheden nood-
zaakten hem spoedig naar de provincie Sse tschuen te gaan. Daar
vond hij opperhoofden, die hem in roofzucht en snoodheid niet toe-
gaven; door hun voorbeeld tot nieuwe wreedheden aangespoord, deed
hij een aanval op de beroemde stad Siang jung. Zijne aanhangers
hadden zieh vooraf verkleed derwaarts begeven; toen zij hunnen hoofd-
man de wallen zagen naderen, openden zij lerstond de poorten. Hier
vond de roover een’ rijken buit, geld en wapens in menigte, en
bovendien Soldaten die tot zijn Vaandel overgingen. Toen hij zijne
plunderzucht bevredigd had, trok de bandelooze hoop de poorten uit
en weldra stond de geheele stad in vlammen. Kort daarop viel hem
eene andere plaats in handen. Het geluk maakte hem, natuurlijk, hoog