
 
        
         
		Groot was das  de verbazing  der wijsgeeren, toen een  der keizerlijke  vor-  
 sten,  naar men wil door het gerucht en door de vermaningen van de pries-  
 ters  der  Rede  daartoe  bewogen,  een gezantschap  naar  Indie afvaardigde  
 (65),  dat  zieh  daar  met de leer van Boeddha  bekend moest maken.  Deze  
 Mandarijnen bereikten  het land, waarvan zooveel fabelen verhaald werden.  
 Zij  vonden daar  twee  priesters, die zieh met hunne boeken naar het  hof  
 van  hunnen  heer begaven.  Van  dit  tijdstip  af  werd  de  afgodsdienst  in  
 China  met  groot  gevolg  verbreid.  Zij  was welkom  omdat  zij  voor  het  
 algemeen  veel bevatlelijker was dan de diepzinnige leer van het Taoismus  
 (de Rededienst), en omdat het volk toch behoefte  had aan eenige eerdienst,  
 ook  vond zij  vele  aanhangers,  omdat  zij  de menschelijke begeerten niet  
 breidelde, en zoo vele en verschilfende afgoden veroorloofde als ieder slechts  
 wilde.  Die  vernietiging  en  terugkeer  tot  niets,  welke  het Boeddhismus  
 als  het  hoogste  geluk  verkondigt,  behaagde  ook aan Ming ti,  en  daarom  
 duldde  hij  niet  slechts  de  nieuwe  secte,  maar  begunstigde  haar  zelfs.  
 Twee  vorsten,  door  bedriegelijke  uitzigten  misleid,  waagden  het  zieh  
 van  de  kroon  meester  te  maken;  want  de priesters hadden hun gezegd,  
 dat  hun  uiterlijk voorkomen  hen daartoe bestemde.  Indien  het  volk niet  
 wars geweest  was  van allen opstand, en de keizer zelf zijne tegenstanders  
 niet  met  de  meeste  zachtzinnigheid  had  behandeld, dan zou men weder  
 de  vorige  tooneelen  van  oorlog  en  verwoesting  beleefd  hebben.  Thans  
 eindigde  de  aanslag  met  den  dood  der vorsten. 
 Mingti  wenschte  een  gedenkteeken  zijner  grootheid  achter  te  laten,  
 daarom  begon hij  een prächtig paleiste bouwen.  Doch de censoren waren  
 daarmede  zeer  ontevreden, en  toen ereen misgewas  plaals  greep, waar-  
 door  het  volk  ontzettend  leed,  verweet  men  den  keizer  zijne  verkwis-  
 ting.  Deze  schonk  niet  slechts  vergiffenis aan zijne vermaners, maar liet  
 ook  het  aangevangen  werk  steken.  Zulk  eene  vriendelijkheid  verwierf  
 hem  een  grooten roem.  Met de  Tartaren streed men als naar  gewoonte;  
 doch  de  Chinezen  behaalden  de overwinning.  Toen op zekeren  tijd  een  
 zeer  groot  leger  der  Tartaren  de keizerlijke troepen  binnen eene vesting  
 had ingesloten, regende het niet,  en  de belegerden wien men den toevoer  
 van water had afgesneden, kwamen bijkans om van dorst.  Debevelhebber,  
 omringd  door  de  ongelukkige  bewoners,  begaf  zieh  naar  de markt,  en  
 smeekte  om  water,  opdat  de  versmachtenden  zieh mogten  verkwikken.  
 Naauwelijks  was  het  gebed  uitgesproken,  of de  regen  viel bij  stroomen  
 neder,  en  de kuilen  die men  gegraven  had  om wellen te zoeken werden  
 aanstonds  gevuld.  De  Soldaten  beschouwden  dit als een wonder, schepten  
 nieuwen  moed,  en  drongen  de  nomaden  naar  de  woestijn  terug. 
 De  beschaving  van  den geest was in  dit tijdperk zekerlijk zeer gering.  
 Hoe  zou  het  ook  anders mogelijk  geweest  zijn,  dat  zulk een  onzin, als  
 het  Boeddhismus  bevat,  bij  het  volk  ingang  had  kunnen vinden? Zelfs  
 de geleerden  lieten zieh  dikwijls wijs maken, dat zij in stervensnood door  
 de  voorbidding  der  priesters,  welke  daarvan  certificaten uitreikten,  uit  
 het vagevuur gered konden worden! 
 Eene der rüstigste regeringen was die van Tschang ti  (76).  Zijne moeder  
 was barer  familie zoo weinig genegen, dat zij  nooit wilde gedoogen,  haar  
 ten  koste  van  den  Staat  te  verrijken.  Tot  dat  einde maakte zij openlijk  
 haar  verlangen  bekend,  en  wilde nooit toestaan, dat hare verwanten een  
 post  zouden  bekleeden. — De keizer was een  groot vriend van de geleerden, 
  waarmede hij zieh gestadig onderhield,  en vooral met  bewondering  
 over  de  klassieken  sprak.  Aan  de  vrijmoedige,  dikwijls  beleedigende  
 leeraars schonk hij van ganscher harte vergiffenis, en las hunne uitvoerige  
 vertoogen  met  grooten  ijver. 
 Zijn opvolger Ho ti  (89)  was  nog een kind toen hij  den troon  besteeg;  
 het  regentsqhap  werd  daarom  aan  zijne  ooms  van moederszijde  opge-  
 dragen.  Hien,  de  heerschzuchtigste  van  hen,  matigde  zieh  weldra het  
 opperste  gezag  aan,  trotsfch  stapte  hij  daarheen,  en  wilde  zoowel  het  
 volk  als  de  aanzienlijken  onder  zijne  voeten  treden.  Intusschen  leefde  
 er  nog  een  prins,  wiens  regtvaardigheid  en  groote gaven  hem gevreesd  
 maakten;  door  gehuurde  sluipmoordenaars  liet  hij  hem  ombrengen.  
 Daarmede  nog niet tevreden  zocht  hij het vermoeden van deze wandaad  
 op  den  broeder  van  den ongelukkige  te werpen,  en ook deze werd een  
 slagtoffer van  ’s ministers  woede.  Doch  de  ellendeling,  die  zieh  thans  
 ten  toppunt  des  geluks  gevoelde,  werd  weldra  ontmaskerd,  en  zijne  
 eigene zuster,  de keizerin,  drong op een volledigonderzoek dergruwelen  
 aan.  Te  weten,  men  had in den staatsraad over eenen veldtogt tegen de  
 Hunnen onderhandeld, en een der medeleden riep stout weg uit, dat men  
 zieh niet met vreemde tegenstanders moest afgeven, zoolang de verrader-  
 lijke  vijand  nog  in  het  hart  des  lands  leefde.  De  beschuldiging  werd  
 weldra waarheid  bevonden,  en  thans  hield  men  den  te voren magtigen  
 regent  in  het  paleis  gevangen.  Daar zou hij  zijn leven voorzeker geein-  
 digd  hebben,  indien  hij  zieh  niet  tot  aanvoerder  des  legers  tegen  de  
 Hunnen had aangeboden, om boete te doen voor zijne zonden.  Als opper-  
 bevelhebber  was  hij  gelukkig,  en  werd na zijne terugkomst hersteld in  
 al zijne posten.  Van  dit oogenblik af handelde hij nog veel willekeuriger