
 
        
         
		TSCHING  HOA,   IN  DE  WALHALLA  GENAAMD  HIEN  TSONG. 
 (1466-1488). 
 Zoodra  Jing  tsong  zijne  oogen  had gesloten,  liet Tsching hoa  er zieh  
 aan  gelegen  liggen  om  zijne  bevelen  te  volbrengen.  Men  had  aanvan-  
 kelijk  verwacht,  dat  de  rouw  van  den  zoon,  die  zijn  vader van harte  
 eerde,  langer  zou  geduurd  hebben;  maar  deze  wikkelde  zieh  thans  
 in  eene  liefdesgeschiedenis,  en  naauwelijks  was  de  tijd,  dien  de  
 keizer  voor*  zijn  huwelijk  bepaald  had,  aangebroken,  of  liij  ver-  
 klaarde  ook  reeds  het  dierbare  meisje  als  zijne  gade  tot  keizerin.  De  
 voornaamste Grooten  verzetten  zieh tegen dezen maalregel,  en  de vorst  
 werd  genoodzaakt  de  door  zijn  vader  aangewezen  vrouw  tot  keizerin  
 uit  te  roepen.  Opdat men  hem  echter  niet van ongehoorzaamheid verdacht, 
   en  om  zijne  neiging  voor  de  gade  die  hijzelf  gekozen  had  een  
 schoonen  glimp  te  geven,  wierp  hij  de  schuld  op  een  kamerling,  die  
 hem  bij  deze  verkeering  geholpen  had,  en  hehield  de  trouwe geliefde  
 in  het  paleis. 
 Toen  de  partijhaat  jegens  den  verdienstelijken  generaal  Ju  kien  
 reeds lang verdwenen was,  beschonwde Tsching hoa het als een heiligen  
 pligt  hem  weder  in  alle  eereposten  te  herstellen;  de  doode  werd  nu  
 in  het  schimmenrijk  volgens  uitdrukkelijk  bevel  van  den  monarch  ge-  
 kanonizeerd  en  duurzaam  tot  generaal  benoemd,  terwijl  zijne  nog  
 levende  familie  zeer  groote  bewijzen  van  Tsching  hoa’s gunst ontving. 
 Kong  fu  tse  werd  eindelijk  tot  keizer  gemaakt,  en  men  gelastte,  
 dat  aan  zijne  beeldtenis  dezelfde  eer  bewezen  moest  worden,  alsof de  
 monarch  zelf tegenwoordig  was.  Wanneer  er  een  officier  hetzij in een  
 draagsloel  of  te  paard  den  tempel  van  den Wijze voorbijkwam,  moest  
 hij  afstijgen  en  te  voet  gaan.  Ditwäs  een  bewijs  van  de  lioogachting,  
 die men voor den wijsgeer uit de oudheid koesterde, maar niettemin ver-  
 weten  de  censors  den  keizer,  dat  hij  te  groote  voorregten  vergunde  
 aan  de  ketterijen  en  ketters,  en  daardoor  eene  aardbeving  had  uitge-  
 lokt,  die  groote  schade veroorzaakte. De jonge vorst was diep  getroffen  
 over  deze  berisping,  en  gelastte  dus  de  regters  den  censor  te veroor-  
 deelen.  Maar  dezen  verklaarden  hem  onschuldig,  en  alzoo  moest  een  
 kamerling het doodvonnis  over hem uitspreken. De hoveling was evenwel  
 te eerlijk om zulk een onregtvaardige zaak te ondernemen,  en verklaarde  
 zijn  beschermer,  dat  hij  onder  geenerlei  omstandigheden  zoo  iets doen  
 zou.  De  keizer  had  nooit  gedacht,  dat  een  kamerling,  met  wien  hij 
 daarenboven in  vertrouwelijken  omgang  leefde ,  zieh zoo  onbeschroomd  
 zou  durven  toonen.  Hij  wilde  hem  dus  door  dreigementen  tot  dezen  
 slap  bewegen,  maar  ondervond  slechls  hardnekkigen  tegenstand,  en  
 moest  hem  eindelijk  met  den  berisper,  wiens  zaak  hij  verdedigd had,  
 vrij  laten. 
 Hoewel  de  regering  des  lands  op  den  ouden  voet  werd  voört-  
 gezet,  kon  Tsching  hoa  niet  nalaten  op  te  merken,  dat  zeer  veel  
 Grooten hem  ongenegen  waren  en alles deden wat zij  konden,  om hem  
 in  liet  geheim  te  benadeelen.  Toen  kwam  hij  op  dezelfde  gedachte,  
 die  zijn  voorzaat  Jong  lo reeds verwezenlijkt had,  en liet eene geheime  
 regtbank  oprigten.  Opdat  er  geen  gebrek  mögt  zijn  aan listen en hair-  
 kloverijen,  werd  een  kamerling  tot  voorzitter  van  die  regtbank  benoemd; 
   om  zelier  te  gaan,  lokte  deze  verscheidene  priesters,  die  in  
 tooverij  bedreven  waren,  en  hem  door  hunne  kunsten  de  schuldigen  
 zouden  bekend  maken.  Deze overheidspersonen bezaten de onbeperktsle  
 magt;  zij  konden  alle  provineies  doortrekken,  en  zonder  verwijl personen  
 ,  die zij  verdacht rekenden,  ler dood veroordeelen. Niemand mögt  
 zieh  tegen  hunne  geheime  nasporingen  verzetten,  en  wee den staats-  
 dienaar,  die  zieh  de leden dezer geheime regtbank tot vijanden maakte.  
 Onsehuld  baatte  natuurlijk  niets;  maar  geld  vermögt  zeer  veel,  zoodat  
 rijkdom  de  hoogste  waarde  had;  maar  de  bezitter  verkeerde  altijd in  
 gevaar  elk  oogenblik  als  verrader  in  de  gevangenis  geworpen  te worden. 
   Men  sidderde  derhalve in het geheele rijk — en het was inderdaad  
 een  schrikbewind,  zoodat niemand  zieh meer veilig rekende. De eilende  
 werd  ten  laatste  zoo  groot,  dat  een  censor,  na  vele  vruchtelooze po-  
 gingen  zijner  ambtgenooten,  het  waagde  een getrouw tafereel  te  leve-  
 ren  van  al  de  gruwelen,  die  de  kamerling  in  ’s keizers naam gepleegd  
 had;  Zeer  ongaarne  Ieende  Tsching  hoa  het  oor  aan  deze  aanklagt;  
 maar  het  land  was  reeds  vol  angstkreten,  en het liof had een afschuw  
 van den  arglistigen  booswicht.  Alzoo  werd  deze  geheele  geheime raad  
 aan  het  vonnis  van  den  regier overgeleverd,  en  niemand  ontkwam  de  
 doodstraf,  die  hij  ten  volle  verdiend  had. 
 Gedurende  deze  regering  ontstond  er  een  oorlog  met  een stam,  die  
 bij  den  oorsprong  der  gele  rivier  in  Tsing  hai  woonde.  De  keizer  
 wilde  de  ongehoorzaamheid  van  het  volkje  door  eenen  vernielenden  
 oorlog  stuiten,  en  liet  eene  vrij  aanzienlijke  magt  het  land  binnen-  
 rukken.  Deze  troepen  werden  echter  in  de  enge  dalen  van  dit  berg-  
 achtig  land  ingesloten,  en  een- en  anderwerf  totaal  geslagen. Er waren