
 
        
         
		voor  deze  dienst  een  post  bij  bet  sterrekundig  geregtshof.  De  siechte  
 regering  der gunstelingen  had  belangrijke  onlusten  in  het  land  ten  ge-  
 volge,  en  Lieu  kin’s  vijand,  dien  bij  vroeger  van  het  hof  verwijderen  
 wilde,  werd  naar  de  provincie  gezonden,  met  last,  om  daar  naar  
 de  oorzaak  van  den  opstand  te  onderzoeken.  Hier  zamelde  hij  een  
 aantal klagten op*  en nabewijzen  van Lieu  kin’s doortraptheid gevonden  
 te  hebben,  snelde  hij  terug  naar  de  hofstad.  Het was reeds nacht toen  
 hij  het  paleis  bereikte,  waar  de  zwakke  keizer  hem  met  ongeduld  aan  
 de  deur  stond  te  wachten.  Niemand  was  er  bij  tegenwoordig;  gedu-  
 rende  een  onderhoud  van  drie  uren  hing  hij  zulk  een  zwart  tafereel  
 van  Lieu  kin’s  karakter  op ,  dat  hij  niet  twijfelde of  de gunsleling zou  
 den  volgenden  morgen  reeds  vallen.  Maar  hij  bedroog  zieh,  want  de  
 monarch  keerde  zieh  om  en  verbood  hem  iels  ten  nadeele  van  zijn  
 lieveling  te  zeggen.  Toen  wendde  de  kamerling  zieh met  weemoed  tot  
 den  keizer  en  riep  met  weenendo  stem:  «Ik  zie  uwe majesteit voor  
 het  laatst,  want  hij  is  een  verrader,  die  naar  de  kroon  tracht. #  Deze  
 woorden  drongen  den  jongeling  diep  in  de  ziel;  ijlings  verzocht  hij  
 Lieu  kin  bij  hem  te  komen,  en  versterkte,  niettegenstaande  alle  eer-  
 bewijzen,  zijne  wacht.  Den  volgenden  morgen  liet  hij  zijn  kasteel  
 doorzoeken.  Daar  vond  men  een  vrij  aanmerkelijk  aantal  wapenen,  
 en  de  ontzaggelijke,  ongeloofelijke  som  van  250  millioen  oncen  
 zilver,  240,000  stukken  geld  en  andere  kostbaarheden  van  groote  
 waarde.  —  Zulk  een  buit,  dien wij  intusschen  als  door  den  geschied-  
 schrijver  zeer  vergroot  beschouwen,  had  deze  man  gedurende  een zoo  
 kort  bestuur  vergaderd.  Hij  werd  weldra  voor  de  regters  gebragt,  
 maar  spotte  met  hen,  als  zijne  eigene  kreaturen  ,  die  immers  hem,  
 hunnen  heer  en  besebermer,  niet  van  hoogverraad  zouden  kunnen  
 overtuigen.  Toen  begon  de  keizer  zelf  te  vreezen,  en  men  dacht  dat  
 zijne  trouw verknochte  trawanten  hem  misschien  nog  uit  de  gevange-  
 nis  zouden  bevrijden.  — Het  bevel  tot  zijne  onthoofding  werd  dus  
 aanstonds  gegeven,  eer  nog  het  gerucht  zijner  gevangenneming  alge-  
 meen  bekend  was  geworden. 
 Het  bestuur  der  kamerlingen  is  altijd  gehaat;  daarom  ontstond  er  
 weldra  opstand  in  verschillende  gedeelten  des  rijk s,  hetgeen  zeer ge-  
 vaarlijk werd  voor  den  troon.  In  de  vlakten  van  de  provincie  Tschi  li,  
 waar  het  hof  des  keizers  zieh  bevond, was  het  volk  door  herhaalde  
 opstanden  zoozeer  overtuigd van  de  zwakheid der regering , dat talrijke  
 benden  zieh  kostbare  paarden  aanschaften,  en  als  ridders  van  de goede 
 zaak,  tot  verdrijving  der  kamerlingen,  het  land  doorkruisten.  Als  de  
 steden hun  de  poorlen open deden,  kwamen  de  burgers met  eene geld-  
 boete  v rij;  aan  de  mandarijnen,  die  zieh  bij  hunnen  stoet  schaarden,  
 werd  het  leven  geschonken.  Maar  beloonden  inwoners  of  overhedeu  
 den  geringsten  tegenstand,  dan  handelde  men  op  de  afschuwelijkste  
 wijze,  moordde ,  roofde  en  brandde  naar  hartelust,  en  yerkeerde  de  
 vruchlbaarste  streken  in  woestijnen.  Schrik  en  ohtzelting  gingen  de  
 legermagt  dezer  wreedaards  vooruit;  de  keizer  zelf was  niet  langer  
 veilig  in  zijn  paleis.  Toen  werd  er  eindelijk  een  leger  bijeen  gebragt,  
 en  een  trotsche  generaal  leverde  den  aanvoerder  der muitelingen slag.  
 De  keizerlijken  werden  daarbij  totaal  geslagen;  want  de  overmoedige  
 veldheer,  die  den  vijand  verachlte,  had  geene  behoorlijke  en  doel-  
 treffende  maatregelen  genomen.  Om  de 'hoofdstad  uit  de  handen  der  
 vermetele  roovers  te  redden,  was  men  genoodzaakt  een  leger  van  
 Liao  tong  te  hulp  te  roepen.  De  troepen  uit  die  slreek  zijn altijd voor  
 de  dapperste  van  geheel  China  gehouden.  Vermits  de landloopers voor  
 hun  bestaan  streden,  waren  de  gevechlen  zeer  bloedig,  totdat  zij  
 eindelijk  uit  al  hunne  woonplaatsen  verdreven,  van  de  eene provincie  
 naar  de  andere  rondzwervend,  zieh  meester  maakten  van  de  booten  
 op  den Jang  tse  en  zeeroovers werden. Hier berokkenden zij  den  koop-  
 bandel  zeer  groot  nadeel,  en  in körten lijd zag men de schoone rivier,  
 die  altijd  wemelde  van  vaartuigen  ,  geheel  van  schepen  en  jonken  
 verlaten,  gebrek  en  eilende  noodzaakten  de  vrijbuilers  eindelijk  om  
 zieh  ergens  te  verzamelen  en  over  hunne  toekomstige  ondernemingen  
 te  beraadslagen.  Toen  stak  er  een  vreesselijke  storm  op  bij  den mond  
 van  de  groote  rivier,  waar  zij  zamen  gekomen  waren,  en  noodzaakte  
 de  meeslen  aan  land  te  gaan.  Daar  werden  zij  door  de  Soldaten,  die  
 op  den  oever waehtlen, gedood,  terwijl het grootste deel hunner vloot,  
 öf  door  stormen  naar  zee  gedreven  ,  verging,  öf  op  die  zandbanken  
 verbrijzeld  werd.  Dit  was  het  einde  van  deze  groote  rooverbende,  die  
 zoo  vele  jaren  ten  geesel  der  provincies  gestrekt  had. 
 Een  prins  van  den  bloede,  die  een  landje  in  Sehen  si  had,  werd  
 door  een  geleerde  aangezet  om  de  woelingen  der  kamerlingen  te  
 stuiten, en  door  zijne  vaderlandsliefde een duurzamen roem te behalen.  
 Door  het  voorbeeld  der  oudsten  aangemoedigd,  wierf  de  vorst  een  
 aantal  krijgslieden,  waarmede  hij  in  körten  tijd  zeer  groote  streken  
 lot  onderwerping  bragt.  Hij  trad  op  als  bevrijder  des  vaderlands  van  
 een  zeer  drukkend  en  schandelijk  juk,  en  werd  door  vele  overheids