
 
        
         
		«hij  is immers dronken,»  en zooontkwam de vriend des vaderlands levend  
 het gevaar.  Nadat nu alle uitvallen mislukt waren, en het laatsteoogenblik  
 van de dynastie der Kin gekomen was, verscheen  er  een andere vijand in  
 het Mongoolsche leger,  die in körten  tijd de bevrijding der stad bewerkte.  
 Dit  was  eene  pest van de vreesselijkste soort;  want de geschiedschrijvers  
 willen dat  er een millioen menschen gestorven is.  Nu was de Tartaarsche  
 generaal  zeer  bereid om  een verbond te sluiten,  ontving met blijdschap  
 de  geschenken  in  zijde  en  zilver,  die men naar het leger  zond,  en beide  
 partijen vierden  den dag, waarop hetzwaard eindelijk weder in  de schede  
 gestoken werd.  Dit was nu  reeds de tweede maal dat men door vreedzame  
 onderhandelingen de rust herstelde. 
 Nin kia ssu,  de beheerscher der Kin, wenschte nu ook aan de wereld te  
 toonen  dat  hij  den  troon  waardig was,  en daarom werd  devroegerzoo  
 weelderige  prins  een van  de spaarzaamste  en  matigste.  Hij  ontsloeg ook  
 een  minister,  wien  de  Soldaten  de schuld gaven  van  al  het ongeluk,  dat  
 het  vaderland  trof.  Deze  gunsteling  werd  zoo  gehaat dat  het volk hem  
 wilde doodslaan.  Maar  toen  zijn  prächtig landhuis  door de menigte vermeid  
 was, meenden de Soldaten zieh gewroken te hebben,  en deongeluk-  
 kige  behield  het  leven.  Naauwelijks was  deze  oploop gestild,  of de pest  
 begon ook in de  stad  te woeden,  heviger nog dan in  het leger. Negenmaal  
 honderdduizend  doodkisten —  een  overdreven  getal  —  werden,  gelijk  
 verhaald  wordt,  de  poorten  uitgedragen.  De straten waren ledig,  en het  
 volk scheen den dood gewijd.  Nin  kia  ssu drong dus ernstig op den vrede  
 aan, te meer, daar onderscheiden officieren, diebij de algemeene belooning  
 en  bevordering  achteruit  gezet  waren,  tot  de  vijanden  overgingen  en  
 daarenboven nog eene  stad in  hunne handen  leverden. 
 Toen men  op  het punt was omden vrede te teekenen, versloegen eenige  
 Kin meerdere Mongoolsche Soldaten, en de vorst weigerde alle voldoening.  
 Daarbij  kwam  nog  dat  een  vijandelijk  edelman  zieh  met  al  zijn gevolg  
 van verdriet wegens eene beleediging,  die  hem was aangedaan, tot de Kin  
 begaf.  Toen de  Mongolen hem  terug  eischten,  wees  men hun  verlangen  
 zeer trotsch van  de hand.  Zoo  werd  het  zaad  gestrooid van een  nieuwen  
 en vreesselijken verdelgingsoorlog. 
 Tu  li,  de  Mongoolsche  rijksbestuurder,  stierf  echter  (1232),  eer  de  
 vlam  van  den  oorlog  uitsloeg,  en  zijn  opvolger Meng ko  en  onder hem  
 Hu pi lai namen  thans  de  taak  over om  den  aartsvijand  te verdelgen. 
 Nin kia ssu rekende zieh  niet langer veilig in zijne hoofdstad, en vlugtte  
 met zijn  hofsloet  naar eene andere vestingaan de gele rivier, maar verloor 
 op  dezen  logt,  dien  hij met zijne gewone hevigheid en onbezonnenheid  
 ondernam,  de bloem van zijn leger.  Nuvertoonden zieh de Tartaren  voor  
 Kai fong, de residentie. Daar had een verrader zieh alle magt aangematigd;  
 hij  knoopte  dus  terstond  onderhandelingen  met  den  vijand aan,  drong  
 ’s  nachts  in  het  kasteel,  vermoordde  twee ministers en benoemde voorts  
 een  regent uit  de  koninklijke  familie.  Na  zieh met  het keizerlijk purper  
 bekleed  en  alle  kostbaarheden,  die men  vond,  toegeeigend  te  hebben,  
 ging  hij  ter  stad  uit,  om  den Mongoolschen  generaal  te ontvangen.  Op  
 die  wijze  kwamen  de  horden  in  de residentie.  De hongersnood in Kai  
 fong  was  vreesselijk;  menschenvleesch  werd  door  de  arme  klassen  
 als  gewone  spijs  gegeten,  zoodat  op  het  oogenblik,  als  iemand  stierf,  
 zijn  lijk  door  gulzige  verwanten  verscheurd  werd.  De  verrader  koos  
 thans  de  schoonste  vrouwen  uit  het  harem  tot  zijne  bijzitten,  en  
 leefde  heerlijk en  in  vreugde.  Zijne  wandaden  hadden  groot misnoegen  
 verwekt,  daarom  verbonden  zieh twee  officieren om  hem  uit den weg te  
 ruimen.  Tot  dit  einde  staken  zij  eenige  huizen  in  brand,  en  toen  de  
 wellusteling  toesnelde  om  bij  het blusschen tegenwoordig te zijn,  door-  
 staken zij hem met een dolk.  Hij viel oogenblikkelijk dood  ter aarde ;  toen  
 het  volk hem zag liggen,  sleepten zij  het lijk längs  de straten der stad en  
 scheurden het onder verwenschingen aan stukken. 
 Nog  was  er  een leger der Kirnte velde,  dat in herhaalde slagen omge-  
 bragt  werd.  De  vesting,  waar  de  verwijfde  Nin  kia  ssu  zieh  ophield,  
 was thans niet meer veilig;  daarom  vlugtte  hij  naar het  tegenovergesteld  
 en meest  verwijderde  deel  van  zijn rijk.  Zoodra  hij  zieh veilig rekende,  
 begon  hij  weder te brassen en verzamelde een lalrijk harem.  Op de ver-  
 maning zijner officieren ontsloeg hij de vrouwen weder en deed eenigzins  
 afstand  van  den  wellust.  Maar  de  vijand,  bij  wien  zieh  nu  ook  de  
 Chinezen gevoegd  hadden,  achterhaalde  hem  zeer spoedig,  en  de voort-  
 gezette  belegering  der stad had ook weder  een  hongersnood ten gevolge.  
 Toen  er  geen Soldaten in genoegzaam  getal aanwezig waren om de moei-  
 jelijke diensten te verrigten,  werden de vrouwen  als  schildwachten  ver-  
 kleed,  om  op de  wallen den  voorwaarts  dringenden vijand tegenweer te  
 bieden.  Vruchteloos  poogde men mondbehoeften  te  laten aanvoeren,  en  
 daar  Nin kia ssu  trachtte  te  vlugtten,  maar  zijn  oogmerk  niet  bereiken  
 kon,  liet  hij  zijne  paarden  slagten,  om  na  zoo  lang  honger  geleden  te  
 hebben eens een maaltijd  te kunnen doen en lekker te smullen. 
 Sterker  nog dan  de kloekmoedigheid der belegerden werkte het bijge-  
 loof  tot  hunne  bescherming.  Er  was  namelijk  digt  bij  den  muur  een