
 
        
         
		lijfwacht;  maar  loen  de  beschuldiging  door  een  ander  hoofd  van  de  
 zamenz wering  bevestigd werd,  opende men  de  poort.  Spoedig drongen  
 de  soldalen  binnen,  en  begaven  zieh  aanstonds  naar  het  verlrek  des  
 keizers.  Een  gemeen  soldaat  sloeg  de  wulpsche  vrouw  het  hoofd  af,  
 zonder een enkel woord  te spreken;  ook hare medehelpster, die  voor den  
 Spiegel stond om  zieh te kleeden, doorstak  hij. Op den  volgenden morgen  
 maakte de aanstoker van  den opstand al het voorgevallene aan  zijn  vader  
 bekend. Deze omhelsde hem met den  uitroep :  «Mijnzoon,  gij  hebt het 
 keizerlijk  huis van  den ondergang gered,»  en plaatste zieh  op den  troon,  
 onderden naam van Jui  tsong (710), 
 Onder deze regering onderscheidde zieh eene  andere Tartaarsche stam 
 uithetOosten, de Kifanen, door hunne vijandelijkheid jegens de Chinezen. 
 In  een  der  veldtogten  nqmen  zij  den  generaal  van  de  voorhoede  gevangen. 
   Toen  zij  hem  bij  de  belegering  eener  vesting naar de  wallen 
 zonden,  om  de bezetting  tot  de  overgave  op  te  eischen,  riep  hij,  als 
 een  tweede  Regulus:  «Laat  u  niet  overreden  om  de  stad  aan  den 
 vijand  over  te  leveren,  want  reeds  zijn  er  hulplroepen  in  aantogt, 1 
 Toen  de  Kitanen  zulk  eene  vermetele taal hoorden,  hieuwen  zij  hem in  
 stukken. 
 Met  de horden  van  Koko  nor  had  de  regentes  eenen  langdurigen  en  
 gevaarlijken  oorlog. Om hareaandacht op andere voorwerpen te vestigen,  
 deed  een  listig  raadsman  den  voorslag,  om  den  Khan  met een land  te  
 beleenen,  hetwelk slechts in  naam aan  China behoorde,  maar  iuderdaad  
 nog veroverd moest worden.  Het plan  gelukte;  maar de strooptogten der  
 nomaden  duurden  nog  steeds  voort,  en  veroorzaakten  onnoemelijke  
 schade. 
 Het hof was onder de  ellendige  regering  van  Tschong  tsong voortdu-  
 rend in gisting 5  maar het volk rüstig en  in bloei. De keizer geleek op  de  
 zwakke opvolgers van den Bizantijnschen Heraclius,  zonder edele gezind-  
 heden en kracht tot groote daden. 
 Het was Jui  tsongfc- eerste  zorg,  om  eenen  bekwamen  troonopvolger  
 te  benoemen.  Onder zijne regering aanschouwde men het zeldzame geval,  
 da( de  oudste prins deze eer  van  de hand  wees,  omdat hij  zijn’  broeder,  
 die den  keizer op den troon geholpen had,  voor een veel waardiger regent  
 hield.  Deze  groolmoedigheid  bepaalde  de  keus des  vaders;  doch  eene  
 vorstin  wilde hiertoe nooit  hare  toestemming geven,  en  beproefde  door  
 listen  en  streken den  kroonprins  verdacht  te maken,  De  monarch,  de  
 kabalen  onder zijne voorgangers moede,  verwijderde  daarom  de  partijen 
 van  het hof. Doch  toen vertoonde zieh een komeet, en de  prinses meende,  
 dat dit eene aanwijzing van  den  hemel  was,  om  den  aanstaanden  opvol-  
 ger te ontslaan.  Toen  kon Jui  tsong het niet  langer verdragen, sprak geen  
 woord tot de listige vrouw,  maar  ontbood  zijn  zoon en  beval  hem 1er-  
 sto'nd  het roer  van  Staat  te  aanvaarden.  Hij  bleef het geruimen tijd weigeren, 
  maar de keizer  zeide kortaf:  «Neem  het rijkszegel uit mijne hand,  
 of van mijn  doodkist,  ik doeafstand.»  Zoo  nam  dan  de jonge prins den  
 schepter (712)  gedwongen,  en ontvingals keizer in  den  tempel  der voor-  
 vaders  naderhand den  litel  van Hiuen  tsong. 
 Deze  keizer  wenschte  in  allen  ernst  om  geheel  in  den  geest van zijn  
 grooten  voorzaat Tai  tsong  te  regeren.  Daarom  reisde  hijzelf  het  land  
 door, maakte  overal  goede  inrigtingeri,  boezemde  door  zijne  bezoeken  
 de ontrouwe mandarijnen  vrees in, en betoonde  zieh een beschermer der  
 geleerdheid.  Om  zijne  hoogachting  voor den  vader  der wijsbegeerte te  
 toonen, verhief hij  hem  tot den  vorstenrang,  en  Kong fu  tse werd  sedert  
 altijd als een afgod  vereerd.  Om  dezelfde  reden  werd  hij  een  vervolger  
 der monniken,  die hij  op  zware straffen beval  de  klooslers te verlaten en  
 zieh  naar hunne  familien te begeven,  om  brave huisvaders en  getrouwe  
 onderdanen  te  worden.  .Daarbij  verbood  hij  de  beeidendienst.  Toen  
 eenige Grooten in  hunne gedichten,  die zij  den  vorst  bij  zijn inlogt  in  
 eene stad ter begroeting overhandigden,  met eerbied van  de dienaren der  
 Rede  gewaagden,  was  Hiuen  tsong  daarover  zoo  boos,  dat  hij  hen  
 gebood  zieh  terstond in  den geestelijken  stand  te  begeven.  Maar  bij  al  
 dezen  ijver tegen  secten  en ketterij, was de monarchzelf aan  hetbijgeloof  
 verslaafd.  Toen een ingewijde van  de Tao-dienst hem eens bezocht, en de  
 plegtigste  verzekering  gaf,  dat  hij  het geheim om  de onsterfelijkheid te  
 verkrijgen  zeer goed  kende,  hechtte de keizer  geloof aan deze fabelen, en  
 liet  zieh  overreden,  dat de bedrieger  reeds  in  Jao’s  tijd aan  het hof ver-  
 keerd had.  Doch  ook hem achterhaalde  de  dood,  en  de bedrogen  vorst  
 verklaarde, dat hij  slechts gestorven  was,  om weder  levend  te voorschijn  
 te  komen.  De  Grooten  waren  buiten  Staat  hem  van  het  tegendeel te  
 overluigen. Al wat zij  hem konden  afdwingen,  was een verbod, om voorwerpen  
 van kunst  en  edelgesteenten  nevens de dooden  te  begraven.  In  
 plaals daarvan maakte men dezedingen zeer bedriegelijk nä van papier en  
 verbrandde  ze,  gelijk nog tot op  den  dag  van  heden, in  de  nabijheid der  
 graven, om de afgestorvenen  van  het noodige in  het schimmenrijk tevoor-  
 zien.  Niet alle priesters waren intusschen dwazen, een  bevond er zieh onder  
 hen,  die zeer groole verbeteringen  in de sterrekunde maakte,  en  zelfs