
Kgypte, Barbarije en Spanje, van den anderen kant Perzie, Mesopotamie
en Bucharije ten deel viel, hoe verwonderlijk schijnt het dan, dat zij
de grenzen van China niet overschreden. Yelen kwamen daar aan,
inaar dit waren avonturiers, geen krijgslieden, en na in de westelijke
provincien rondgezworven te hebben, keerden zij naar hun vaderland
terug. Maar zij doorreisden geen deel des rijks, waar zij geene bekeer-
lingen maakten, die evenwel bij den Staat onopgemerkt bleven, zoodat
er volstrekt geen gewag van gemaakt wordt. Naderhand werden zij de
leermeeslers der Chinezen in de sterrekunde, en maakten daarin belang-
rijke verbeteringen. Als staatslieden van invloed vertoonen zij zieh eerst
onder de Mongoolsche regering.
TAVEEDE AFDEELING.
LATERE DYNASTIE VAN LI AN G.
(907—925 na Christus.)
Wij zien thans weder een’ anderen moordenaar, Tai tsu, op den troon.
Het gezag des keizers was zoo diep gezonken, dat vele landstreken
hare onafhankelijke vorsten hadden, die zieh zeer weinig bekreunden
aan de omwenlelingen van bet keizerrijk. Toen de nieuwe gebieder met
zijn leger kwam aanrukken en gehoorzaamheid eischte, bespotte men
hem in de hooge veslingen, en toen hij die stormenderhand wilde ver-
overen, werd hij geslagen en moest met schände aftrekken. Inmiddels
verhief zieh de vorst van Tseu, verwierf veel aanzien en boezemde den
autokraat vrees in. Deze poogde van zijne zijde de Grooten des lands
door aanzienlijke geschenken aan zieh leverbinden, maar kon nooit de
genegenheid van zijn oudsten broeder verwerven; hij verliet hem als
een overweldiger, met wien niemand verkeeren moest.
Omstreeks dezen tijd wierp zieh een kleine hertog tot tegenkeizer op.
Hij was zoo ingenomen met zijne waardigheid, dat hij iedere poging
lotomverwerpingzijner magt metden diepslen hoon beschouwde, en zieh
met zijne handvol lijlVachten voor onoverwinnelijk hield. Om aan de
wereld een bewijs van zijn groot aanzien te geven, liet hij alle gezanten
van de kleine hoven, die zieh bij hem bevonden, de keizerlijke afgevaar-
digde daaronder begrepen, aan de kaak zetten en zond hen met smaad
uit zijne residentie weg. Toen de menschen hierdbor nog niet overluigd
s werden van zijne opperheerschappij, verklaarde hij zieh duidelijk door
wapeneri voor de poorten van het paleis te plaalsen, benevens het op-
schrift: dood aan ieder, die zieh tegen zijne plannen om keizer te zijn .
aankantte. Zijn getrouwste en toegenegenste dienaar waagde het echter,
om eenige tegenbedenkingen te opperen; daarom sneed men hem de long
uit, om hem als schuldig aan de misdaad van gekwelsle majesteit te
straffen. Nu zond de prins van Tsin hern een gezant. Dezen liet hij aan-
stonds in de gevangenis werpen, om hem eenige geheimen af te persen.
Daarna maakte hij zieh op, om eeuwigenroem te verwerven, en belegerde
twee steden. Toen men ze niet wilde over^even, trok hij beschaamd
en mismoedig af. Al zijne overige pogingen om een groot monarch te
worden, slaagden niet veel beter.
Toen de vorst van Tsin het keizerlijk gebied weder bedreigde, zag
Tai tsu zieh eindelijk genoodzaakt, zelf te veld te trekben. Met eene
overtalrijke armee belegerde hij eene vesting, wier bezetling zieh niet
slechts dapper verdedigde, maar ook een uitval deed en met weinig
troepen zijn leger in de grootsle verwarring bragt. Beschaamd en be-
droefd trok hij af, en had een voorgevoel van den ondergang zijner
familie. Toen eene vreesselijbe ziekte hem nog somberder maakte, gaf hij
de wreedaardigste bevelen, dat elke overtreding der officiereh melden
dood gestraft moest worden; daardoor hoopte hij de ongehoorzaamheid
legen te gaan. Nu deed hij alle moeile, om de troonopvolging duidelijk
te bepalen en allen strijd deswege in de toekomst voor te komen, maar
beleedigde daardoor een’ zijner zonen. Deze verwierf zieh welras een grooten
aanhang onder het nietswaardig gespuis; met een talrijk gevolg trad
hij zijns vaders vertrek binnen. Tai tsuvermoedde uit zijnen vreesselijken
blik, watzijn voornemen was, en riep uit: «hoe berouwt het mij thans,
dat ik u niet heb laten ombrengen; maar denkt gij dat de hemel en de
aarde u nog lang zullen dragen?»— Daarentegen riep de onnaluurlijke
zoon zijne medgezellen toe: «grijpt den ouden roover en snijdt hem in
honderd stukken.» Toen sprong er een siaaf voorwaarts, en dreef Tai tsu
eene spies door het ligehaam. Het warme bloed druppelde nog uit de
wonden, toen de Vadermoorder in naam des keizers een brief aan zijn
Ibroeder zond, met verzoek om den troonopvolger uit den weg te ruimen
(912). Deze wist niets van den dood des monarchs, en bragt den prins
om het leven.-— Maar toen hij van den löop der zaken onderrigt was,
huiverde hij van den gruwel, dien hij zoo onsohuldig gepleegd had en
peinsde op middelen, om den euveldader te slraffen. Inlusschen liet het