
 
        
         
		Tsin  was den opperheer zeer genegen,  en  gaf hem een strijdwagen  met  
 fraaije  paarden  ten  geschenke, waarvoor Siang zeer dankbaar was.  Beide  
 beraadslaagden  over  het  herstel  van  den  vrede,  en  daar  zij  magtig  
 genoeg waren om andere leenmannen  tot een verbond  te dwingen, kwam  
 dit eindelijk  tot stand.  Zoo  groot was de ijverzucht der  Chinezen onder-  
 ling,  dat een legerhoofddie den algemeenen vijand wilde aanvallen, door  
 een anderen Chineschen prins  overrompeld werd,  en daarbij  het grootste  
 deel zijner  troepen verloor.  Siang nam  gewillig zijn deel  van den buit. 
 Men  roemt  de  wijsheid  en  minzaamheid  van  King (618).  Gedurende  
 zijne regering voerde men  ook minder oorlog, want de beheerschers  der  
 tegenwoordige  provincien Sehen si en Schan si,  de magtigste van hunnen  
 tijd,  waren  vrienden  van  den  vrede. 
 Onder  Kuang  (612)  werden  de  veeten  met groote woede vernieuwd;  
 de  sluipmoord,  aan  eenige  vorslen  gepleegd,  die  hetzelfde  middel  
 legen  hunne  vijanden  gebezigd  hadden,  vervnlde  de  hofplaatsen  met  
 schrik.  Juist  toen  Ting  wang  (606)  den  troon  beklom,  verlangde  een  
 der  vassalen,  die  met  een  degelijk  leger  van  den  logt  tegen  de  
 Tarlaren  was  teruggekomen,  dat  men  hem  de  drievoetvormige  vazen  
 zou  laten  zien,  waarop  de  oude  Ju  de  provincien  des  rijks gegraveerd  
 had;  want  dat  hij  lust  had  in  de  alleenheerschappij.  Een  dienaar des  
 konings  gaf  den  vermeiden  echter  zulk  een  antwoord,  dat  hij  zieh  
 bedaard  met  zijne  strijders  verwijderde.  Kien  (588)  werd  wegens  
 zijne  groote  zachtzinnigheid  met  verachting  behandeld.  Op  aanraden  
 van  een  trouweloozen  generaal,  verbrak  hij  het  vredesverdrag  met  
 de  Tartaren,  en  werd daarvoor  zeer  gestreng  door  hunne  woeste hör-  
 den  gestraft.  Indien  de  getrouwe  vorst  van Tsin  niet spoedig gekomen  
 was,  dan  zou  het rijk  verwoest  zijn  geworden.  —  Onder zijne regering  
 werd  in  China  iets  soortgelijks  als  in  Duilschland,  te weten  een Gods-  
 vrede,  gesloten,  en  de  oproerlingen  en  tot oorlog  gezinde  vassalen zeer  
 hard gestraft. 
 Het rijk was intusschen te geschokt, en de gemoederen te opgewonden,  
 dan  dat  zelfs  de  hardste  straffen  de  oorlogzuchlige  menigte  onder  de  
 opperheerschappij  van  den  koning  Kien  bedwongen  zouden  kunnen  
 hebben.  De  leenmannen  huldigden  hem  evenwel  als  hun  opperhoofd  
 en  hij deed zijn  best om den  vrede  te  behouden. 
 Ling  (571)  schreef wederom.een’  landvrede uit, en de onlusten waren  
 gedurende  zijne  regering  van  weinig  beteekenis.  Een  verfoeijelijk  ge-  
 weldenaar  bragt  twee geschiedschrijvers  ter dood,  want zij.waagden  het 
 openlijk  verslag  te  geven  van  zijne  schandelijke daad.  Deze handelwijs  
 legde  evenwel  den  toenmaligen  schrijvers  geenszins  het  slilzwijgen op,  
 en zij  schilderden den dwingeland slechts met zwarler kleuren.  Onder  
 Ling wang’s regering, werd Kong fu tse  geboren, 551  voor Chr.,  en  met  
 hem eindigt de onzekere geschiedenis, terwijl  een nieuw tijdvak aanvangt. 
 Het  is  zeer  te betreuren,  dat de geschiedschrijvers, in plaats van eene  
 pragmatische  geschiedenis  te  leveren,  en  den  inwendigen  toestand  des  
 rijks  te  schilderen,  zieh  bezig  houden  met  de  eindelooze  twisten  der  
 vorsten,  die  voor  den  lezer  volstrekt  geene  waarde  hebben,  dan  alleen  
 om het verderf van het geheele land te toonen.  Wij  lezen  daardoor  niets  
 van de inrigtingen,  die voor Kong fu tse bestonden.  Gelijk de verdeeling  
 des  lands  onder zoo  vele vorsten in menig opzigl schadelijk was, had  dit  
 toch, gelijk elk kwaad onder de besturing der goddelijke Voorziemgheid,  
 ook  zijne  goede  gevolgen.  Het  opzigt  over  de  onderdanen  werd zorg-  
 vuldiger  gehouden;  hun voordeel meer in acht genomen,  en de welvaart  
 van  den  afzonderlijke  meer  behartigd,  dan wanneer het  land een geheel  
 had  uitgemaakt.  De weelde  der  vorsten  zelfs,  hoe verderfelijk ook voor  
 de staalskas en het welzijn van het algemeen,  droeg het hare bij, om den  
 vindingrijken  geest  der  burgers  op te scherpen.  Oorlog heeft intusschen  
 altijd ruwheid  ten gevolge, en  waar men den teugel viert aan de hevigste  
 hartstogten, daar wordt de wensch naar edeler bemoeijingen uitgebluscht.  
 De mensch wordt verdierlijkt, en landen  verliezen  de beschaving,  die het  
 werk  van  eeuwen  was.  Zoo was  het ook in  den loop dezer oorlogen,  die  
 niet eens een edele bedoeling hadden  en slechts als bevrediging der ellen-  
 digste  zelfszuchl  kunnen aangezien worden.  Men  hoort niets verder van  
 den voortgang der wetenschappen, van nieuwe uitvindingen, van geleerden  
 en  weldoeners  van  hun geslacht.  De personen die schitteren zijn knjgs-  
 lieden,  de  eersten  van  den  Staat  de  aanvoerders,  die  duizenden  ver-  
 sloegen;  die  geroemd  worden  zijn niet de  eerbiedwaardige mannen,  die  
 het  geluk  hunner medemenschen beoogden, maar  de helden, die geheele  
 landstreken in woestijnen veranderd hadden. 
 De  gruwelen, die  zoo  dikwijls  voorvielen,  getuigen van den diep  ge-  
 zonken  toestand des volks,  dat  alleen in de krijgskunst uitmuntte,  en m  
 dit  opzigt  misschien  zijne  thans  levende  nakomelingen  overtrof.  Men  
 vervaardigde  voortreffelijke  harnassen,  bogen  en zwaarden,  en smeedde  
 wapenrustingen,  die  niet  alleen  den  mensch  voor  pijlen beschermden,  
 maar  die  ook  den  paarden  voor  de  slrijdwagens  werden  omgehangen.  
 Spoedig  werd  het  eene  algemeene grondstelling:  wie zijn land met kon