
sluiten; maar de Man tschuren, gedachtig aan de trouweloosheid der
Chinesche opperhoofden, sloegen alle onderhandelingen af en verniel-
den het eene deel des legers na het andere. Juist toen in Duilschland
de ongelukkige dertigjarige oorlog begon (1648), vertoonden zieh de
Man tschuren voor het eerst als magtige overwinnaars. Ongelijk aan
de Hunnen, Türken, Kitan, Niu tschi en'Mongolen, die zieh van tijd
tot tjjd van groote landstreken meester hadden gemaakt, bestond deze
stam uit een zeer klein hoopje, nog geheel onbedreven in den oorlog,
zonder zieh aan vroegere overwinningen, tot verlevendiging van hun-
nen moed, te kunnen herinneren, en zelfs door de overige Tartaren
gering geacht. De naam der Man tschuren was geheel onbekend; als
afzonderlijke horden hadden zij tot dus ver in gering aanlal, dikwijls
onderling in twisten gewikkeld, in bosschen en woestijnen geleefd,
en zieh zeer weinig om den akkerbouw bekommerd. Zij waren 'min-
naars van de jagt, zeer goede boogschutters en uitmuntende ruiters,
konden zelfs het groolste gebrek zonder morren verdragen, en onge-
deerd in den harren winter een’ togt ondernemen; want dit hadden
ZÜ bij de rivier van A mur op hunne langdurige jagerstogten geleerd.
Hierin bestaan hunne talenten; daareutegen verstonden zij niets van
de krijgskunst, streden bijkans altijd zonder plan, en wisten nooit
gebruik te maken van hunne overwinningen. Vuurwapenen hadden zij
nog niet gezien, en de kracht van hun leger bestond in den boog,
dien zij bijzonder goed wisten te hanteren, en in de snelle bewegingen
hunner vlugge ruiterij. Hoe evenwel een Chineesch leger, dat in
aantal en krijgstucht verreweg de overhand had en genoegzaam van
geschüt voorzien was, door woeste horden overweldigd en vermeid
worden kon, is tot heden toe nog een raadsel. Na een rijp onderzoek
van alle bijzonderheden dezes oorlogs komen wij eindelijk tot de
slotsom, dat de Man tschuren in korter tijd en bij veel geringer
hulpmiddelen met meer gevolg streden dan eenige andere Tartaar-
sebe stam, en dat hunne veroveringen grooter en duurzamer waren
dan die van eenige andere natie, de Perzen en Romeinen ingesloten.
Hoe dit geschiedde, en hoe zulk eene buitengewone gebeurtenis, als
de onderwerping van geheel China plaals greep, zonder dat Europa
zieh daarom het allerminst bekommerde, zal het volgend verhaal
leeren.
Onder de regering van Wan li hebben wij siech ts aan te merken,
dat, toen het wakkere leger van den nieuwen stadhouder geslagen
was, de*Vijandelijke ruiterij zieh eensklaps verwijderde, zonder daarvan
reden te geven. Toen deden de Man tschuren een inval in Liao tong;
de gouverneur verdedigde de hoofdstad dapper, terwijl zij alle steden
tot op de grenzen van Korea innamen. Däär gekomen raadpleegden
zij wat thans te doen was-; de schranderste opperhoofden vatten het
plan op om dit land voor zieh te veroveren. Toen zij nog niet beslist
hadden welke rigting zij met hunne ruiters zouden nemen, hoorden
zij, dat een andere stam ongehinderd tot de wallen van Pe king was
doorgedrongen (1620). Zij hadden dit nooit voor mogelijk gehouden,
en hoezeer de togt louler om roof geschiedde, verlevendigde deze
hijzonderheid hunnen moed, en nu vestigden zij bepaald hun’ blik op
China, dat zij reeds als hun eigendom beschouwden. Hunne landslieden
zouden echter niet ongestraft de poorten van Pe king genaderd zijn, als
Wan li’s gemalin niet juist gestorven was, ’t geen den keizer zulk eene
aanhoudende dröefenis veroorzaakte, dat hij kort daarop van verdriet
en door de gedachte aan den trots der Man tschuren gekweld, den
geest gaf.
Van de onlusten, die onder deze regering in Sse tschuen voorvielen,
melden wij alleen, dat de inlandsche prins, die tegen de Chinezen
streed, zieh dapper verdedigde, en toen hij ten laatste geen uitkomst
zag, zichzelven en zijne geheele familie orii het leven bragt. Nu werd
deze streek lands bij China gevoegd en het rijk aanmerkelijk ten westen
uitgebreid. Met de oorspronkelijke inwoners van Kuei tscheu waren de
mandarijnen niet zoo spoedig gereed, want zij kwamen van hunne
bergen af en rigtten groot onheil aan onder de vreedzame bewoners.
Nadat nu een groot leger in de gebergten was doorgedrongen, streden
de barbaren met de dapperheid der Tirolers, en de Chinezen werden in
elken slag overwonnen. Toen kocht de generaal hunne veldheeren om,
verwijderde zieh weldra, werd aangezocht om den vrede te sluiten, en
verkondigde met veel betuigingen zijner opregtheid uit naam van zijn
heer aan de inboorlingen, dat het hun van ganscher harte vergeven
was. Nu hielden beide partijen zieh bedaard en geene andere belang-
rijke gebeurtenis verstoorde de goede verstandhouding met de regering.
Het is eene merkwaardige bijzonderheid dat de onverschillige Chinezen
, die al wat vreemd is met verachting aanzien, onder Jong lo’s
regering (1420) lust kregen om onder de leiding van hunnen keizer
vreemde landen te bezoeken. De last, dien deze monarch zijn’ gezant
gaf, luidde , dat hij alle landen van het westen bereizen en daarvan mede