
 
        
         
		Rij  was een  bijgeloovig,  verkwistend  vorst,  die evenwel de kunslen cn  
 wetenschappen  inet  onbekrompenheid  bevorderde.  Reeds  toenmaals  
 waren  de  beide  steden  Hang  tscheu  en  Su tscheu beroemd om  hare be-  
 kwame haudwerkslieden;  daarom  zond de jonge vorst zijne staatsdienaren  
 derwaarts,  om  eene  keus  te  doen  uit  de  fraaiste  kunstgewrochten  in  
 goud,  ivoor  en  edelgesteenten.  Hij  bewaarde  die  in  zijn  kabinet,  en  
 verlustigde  zieh  er  dikwijls  aan,  ook  toonde  hij  ze aan vreemdelingen,  
 om  hunne  bewondering  op  te  wekken.  Nooit  had  men  nog  zooveel  
 schitterende  juweelen  aan  het  hof  gezien.  De  oude  staatslieden  waren  
 misnoegd,  en  noodzaakten  den  keizer  eindelijk  om de  kunstenaars weg  
 te  zenden,  die  hij  uit  alle  deelen  des  rijks  ontboden  had.  Hij  behield  
 echter  een  tooneelspeler,  die  in het paleis bestendig de builengewoonste  
 stukkeri vertoonde,  en  het geheele  hof,  de ministers zoowel  als  de  zeden  
 des  volks  zöö  treffend  wist  te  schilderen,  dat  Hoei  tsong  zieh  er  nooit  
 aan verzadigen kon.  Het groote plan,  waarmede deze jonge vorst zieh  in  
 zijne  ledige  uren  bezig  hield,  was  een  prächtig paleis te bouwen,  veel  
 fraaijer,  dan nog  ooit  was  opgetrokken.  Het werd in een schoone streek  
 aangelegd,  waar  de  natuur  en  de  omstreken  romanesk waren.  Het ge-  
 bouw  zelf werd  van de kostbaarste materialen  vervaardigd;  de verfraai-  
 jingen  getuigden  van  den  zeldzamen  genie des  autokraats,  die alles zelf  
 bezorgde.  Men  had  ook  in  het  klein,  naar  Chineschen  smaak,  bos-  
 schen,*rotsen  en  waterpartijen  aangelegd,  zoodat  men  allerwege  de  
 natuur  kon  beschouwen.  Toen  alles  voltooid  en  de  omvang  van  het  
 gebouw  zoo  onlzettend  groot  was  dat,  wanneer  het  geheele  hof  daar  
 verloefde,  men  naauwelijks  de  duizenden  bemerken, kon,  verwijderde  
 zieh  de  bouwheer  van  dit  paradijs,  terwijl  zijne  vijanden  het  in  bezit  
 namen,  zonder  dat  hijzelf  er  ooit  nut van  gehad  had.  Zoo gaathetmet  
 de  goederen  dezer  wereld  —  De  Censoren  ergerden  zieh  over  deze  
 weelde,  en  beweerden  dat  Jao  en  Schun  siechts  zeer  gewone  huizen  
 hadden;  eene bewering,  die  niemand kon  tegenspreken. 
 De geest van dezen monarch  kon zieh  niet aan het zigtbare kluisteren;  
 noch bevrediging vinden in  de  genietingen des levens.  Daarom zocht hij  
 den  wreg  naar  den  hemel  te  vinden  en  geraakte daardoor in de  handen  
 van bedriegers en goochelaars.  Het  is een  eeuwige waarheid,  dat zonder  
 de  leiding van  den Heiligen Geest  en de genade onzes Heilands,  niemand  
 tot zaligmakende kennis komen kan. 
 Eerst  had  de  jonge  prins een priester der  Rede bij  zieh  ter woon,  die  
 wijwater  plagt  te  sprenkelen  om  de  booze  geesten  te  verjagen.  Men 
 gcbruikle  hem  echter  ook,  daar  hij  zieh  verbeugen  mögt  in  ’skeizers  
 omgang,  om  een  nieuwen  minister  aan  tp bevelen.  Naderhand  hadden  
 twee  andere  Taoisten  zeer  grooten  roem  verworven;  een  hunner,  die  
 de  geheimen,  in  het  harem  voorgevallen,  kende,  werd  aan  het  hof  
 ontboden,  om  daar  den vorst onsterfelijk te maken.  Duizenden kwamen  
 tot  hem,  om  zieh  hun  toekomstig  lot  te  laten  voorspellen,  en  zoo  
 groot  was  de  toevloed  van  menschen,  dat  men  voor  oproer  vreesde.  
 Ondanks  de  groote  beloften,  dat  de  keizer  eeuwig  zou leven,  stierf de  
 arme  hals  zelf binnen  een  jaar,  en  zoo  werden  alle verwachtingen ver-  
 ijdeld,  die  hij  had  opgewekt.  Daarop liet Hoei  tsong zieh  nog meer met  
 deze menschen  in.  Om  zelf  te  beter met  hunne leerstellingen bekend te  
 worden,  bragt  hij  een  beroemden  redenaar in het paleis;  deze moest in  
 tegenwoordigheid  van  een  groot  aantal  menschen  de  verborgenheden  
 der  Rededienst  verklären,  waardoor  de  toehoorders  intusschen  weinig  
 gestiebt werden. De vorst bouwde ook een zeer schoonen tempel,  gaf den  
 voortreffelijksten leeraars zeer verheven titels, en het scheen dat hij geheel  
 in  hunne  spitsvindigheden  verdiept  was.  Eens  hield  hij  eene processie,  
 toen  men  in  de  verte  een bekoorlijk paleis ontdekte;  iedereen  verwon-  
 derde  zieh  daarover,  want  zulk  een  gebouw  had  daar nimmer gestaan.  
 Bij naderebeschouwing bespeurde men dat hetopgestapelde wolkgevaarlen  
 waren, en de priesters verzekerden Hoei tsong,  dat daar de Eeeen in hare  
 hemelsche woningen met zonneschermen heen en weder wandelden.  Dit  
 was nu voor den keizer een zeer stichtelijk gezigt, en hij liet daar terstond  
 een tempel oprigten.  In gestadige vrees  voor de onzigtbare magten,  was  
 zijn  hart nooit gerust;  toen  dus op het einde  zijner regering een vos zijn  
 kamer  was  binnengeslopen,  en  een  voddenkooper,  die  niet  te  wel  bij  
 zinnen  was,  met  luider  stem  in  de  hoofdstad  uitriep,  dat  men  zieh  
 verbeteren  moest,  eer  het  te  laat  was,  beeide de bijgeloovige vorst van  
 angst,  en  hij  verklaarde  dit  als  teekenen  van  den  ondergang  zijner  
 heerschappij. 
 Bij  het  aanvaarden  zijner  regering  gaf  hij  de  plegtigste verzekering,  
 dat  aan  ieder  regt  geschieden  zou,  en dat zelfs  de geringste toegang tot  
 hem moest hebben.  Hij  leende gaarne gehoor  aan  de vermaningen zijner  
 raadslieden,  ofschoon hunne voorslagen siech ts  van bespiegelenden  aard  
 waren,  en  deed  zeer  veel om de liefde  des  volks te verwerven.  Maar hij  
 was  zeer  veranderlijk,  en  werd  bij  al  zijne  maatregelen  voornamelijk  
 door vrees  bestuurd.  Eerst riep  hij  de voorstanders  van het oude terug,  
 en  herstelde  hen  met de keizerin in al  hunne  eereposten.  Toen was Sse