
 
        
         
		weldra  naar  zijne  woning  terugkeerde.  In  zijn gansche  gedrag betoönde  
 hij  zieh  als  den  man  van  fijne  beschaving,  wiens  oogmerk  was  aller  
 hart  te  betooveren  en  den  roem  te  hebben,  dat  hij  zieh ook over den  
 geringsten  zijner  onderdanen  bekommerde.  Eens  kwam  er een boer bij  
 hem en vroeg: waar is de keizer? lk ben het,  anlwoordde hij;  nu,  zeide  
 de  landman,  laat  ik  u  eens  goed  aankijken,  want  ik  heb  in  mijn ge-  
 heele  leven  nog  öooit  zulk  een  menseh  gezien.  — Het was des vorsten  
 wensch  stof  te  leveren  tot  veel  anekdoten;  de  volgende  is  misschien  
 niet  geheel  waar.  Rang  hi  had  gehoord  dat  er  een zeer rijk mandarijn  
 te  Nan  king  was,  en  wilde  zijn  groot  vermögen  eenigzins  verkleinen.  
 Hij  ontbood  hem  dus  en  verzocht  hem  zijn  paard  bij  den  toom  te  
 nemen  en  hem  in  de  naburige  parken  en  bosschen  rond  te leiden. De  
 officier  deed  dit  zeer  gaarne  £n  ontving tot belooning  eene once zilver.  
 Toen  hij  het  bij  zieh  gestoken  had,  zeide  de  keizer:  nu  moet  ik  u  
 dezelfde  dienst  bewijzen.  Verschrikt  riep  de  mandarijn  uit:  hoe  kan  
 dit  zijn?  en  viel  den  monarch  te  voet.  Dit  baatte  echter  niets,  en  
 nu  narn  Rang  hi  den  toom,  reed  naast  hem,  en  toonde  hem  al  
 het  merkwaardige  van  de  ömstreek.  Sprakeloos  en  eerbiedig  hoorde  
 de  mandarijn  naar  ’s keizers  woorden,  en  beide  kwamen  weldra  aan  
 dezelfde  plaats  van  waar  zij  vertrokken  waren.  Toen  zeide  de  keizer:  
 ik  geef  u  een  onee  zilver  voor  de  dienst  die  gij  mij  bewezen  hebt;  
 maar  nu  ben  ik  20,000  maal  grooter dan  gij,  en  daarom  hoop  ik  dat  
 mijne  belooning  geevenredigd  is  aan  mijn’  rang.  Dralen  hielp niets;  
 de  rijke  ambtenaar  verzette  zieh  wel,  maar  de  20,000  oncen  werden  
 nietlemin  eerlijk  betaald. 
 Rang  hi  bezocht  aldaar  het  praalgraf  van  Hong wu,  wien  hij  onder  
 alle  keizers  het  meest  bewonderde.  Hij  liet  het  graf  verfraaijen  en  
 schreef  eene  schoone  lofrede,  die  tot  op  heden  bewaard  is  gebleven.  
 Hij  erkende  de  grootheid  des  stichters  van  de  dynastie  der  Ming  en  
 spiegelde  zieh  aan  zijn  leven;  daarom  was  hij  diep  gevoelig,  en zijne  
 taal  klonk  verheven,  toen  hij  op  het  gebeente  van  den  vorst knielde,  
 om,  volgens  Chineesch  gebruik,  zijn  hart  ongestoord  lucht  te  geven.  
 Zelfs  wanneer  men  thans  de  uitgestrekte  gangen  van  dit  praalgraf  
 doorwandelt,  en  het  opschrift  leest,  kan  men  niet  ongevoelig  blijven  
 bij  de  eigenaardige  loftuitingen,  die  de  eene  held  den  anderen  naar  
 waarheid  toezwaait. 
 Toen  Rang  hi  ouder  werd,  staakte  hij  deze  reizen;  want  hij  zeide  
 dat  het  te  kostbaar  was  voor  zijne  onderdanen,  hem  met  zijn  groot 
 gevolg  te  onlvangen.  Hij  had  thans  een  besluit  genomen,' dat  bij  ook  
 weldra  ten  uitvoer  bragt.  Hijzelf  was  door  de  zendelingen  uitmuntend  
 in  de  wiskunde onderwezen en wist  zeer  goed  zijne  kwadranten te ge-  
 bruiken.  Als  hij  de  breedte  en  lengte  van  eene  plaats  bepalen  kon,  
 was hij  zoo verblijd als een kind, en maakte den uitslag van zijn onderzoek  
 dadelijk  bekend.  Dit  bragt  hem  vervolgens  op  de  gedachte  om  eene  
 opmeting  te  doen  van  geheel  zijn  uitgestrekt  land.  Hij  raadpleegde  
 de zendelingen daarover;  dezen waren slechts al te bereidwillig hem alle  
 mogelijke  diensten  te  bewijzen.  Zoo  werd  dan  dit  groote  werk  in  
 1708  begonnen  en  in  1715  ten  einde  gebragt.  Als  men  bedenkt  met  
 welke  bezwaren  deze  zendelingen  te  strijden hadden,  hoe het bijgeloof  
 hun  overal  den  weg  afsloot,  met welke  achterdocht  de  Chinezen  hun’  
 arbeid  gadesloegen,  dan  kan  men  hunnen  ijver  niet  genoeg  bewonde-  
 ren,  «die  in  zeven  jaren  het  grootste  werk  van  dezen  aard  voltooide,  
 dat  ooit  door  stervelingen  werd  ondernomen.  Nog  heden  kent men de  
 kaarten  niet  alleen  van  China,  maar  insgelijks  van  Mongolie,  Man  
 tschurie  en  Ro  ko n o r,  die  ondanks  de  gebrekkige  werktuigen  tot  op  
 dezen  dag  de  bewondering  der  grootste  wiskundigen  wegens  hare  
 naauwkeurigheid  wekken. Men  kan  het  waarlijk  grootheid  van  ziel  bij  
 den  keizer  noemen,  dat  hij  dezen  arbeid  als  naauwkeurig  erkende,  
 lioezeer  belangrijk  afwijkend  van  de  eenmaal  aangenomen denkbeeiden  
 der  ouden;  ja,  Rang  hi  beleed  zijne  eigene  dwalingen,  die  hij  ten  
 opzigte  van  verschillende  punten  der  aardrijkskunde  langen  tijd  ge-  
 koesterd  had. 
 De  laatste  dagen  van  den  monarch  verstreken  in  rust; hijzelf haatte  
 het  gewoel  van  het  hof  en  het kamp,  en verlangde meer en meer naar  
 stilte.  Hij  had  de  keizerin-moeder met groote staatsie  laten  begraven,  
 en  de  ongeloofelijke  pracht  en  ontzettende  onkosten worden  gestaafd  
 door  de  getuigenis  van  eenige  Europeanen  die  daarbij  tegenwoordig  
 waren,  ln  1721  vierde  Rang hi  het  zestigste  jaar  zijner  regering;  in  
 den  volgenden  herfst  ging de  krachlige  grijsaard  nog  op  de  jagt.  Hij  
 had  zieh  eenige  dagen  bijzonder  vermaakt,  toen  een  koude  noorde-  
 wind onverwacht  op  hem  blies  en  het  bloed  in  zijne  aderen  deed ver-  
 stijven.  Men  bezigde  alle  mogelijke  middelen  om  het  in  beweging  
 te  brengen;  alles  was  te  vergeefs,  de  kille  hand  des  doods  had  den  
 grijsaard  aangegrepen;  weldra  gaf hij  den  geest. 
 Rang  hi  was  naar  het  uilerlijke  volstrekt  niet  wat  men  een  schoon  
 man  noemt.  Hij  had  kleine  oogen,  een  platten neus;  een goedharlige