
 
        
         
		De  cenige  magligc  tegenslander,  die  hem  den  troon  betwisten  kon7  
 was de prins  van Schu,  in  de tegenwoordige provincie Sse tschuen.  Hij  
 had  een  voortreffelijk,  vruchtbaar  land  onder  zijne  heerschappij,  en  
 buitendien  getrouwe  ministers.  Hijzelf  was  aan  het genot verslaafd  en  
 leefde steeds voor al de genoegens,  die een weelderig hof aanbood.  Nadat  
 hij zieh zeif de  keizerskroon op  het hoofd had gezet,  meende hij  dat alles  
 tot grondvesting zijner magt gesphied was;  onbezorgd  voor de  toekomst,  
 verordende hij  slechls feesten en slemppartijen,  en  nooit was hij  nuchter  
 bij de bedwelming van het genot.  Toen Tschoang  tsong een gezantschap  
 naar hem afvaardigde,  om  naauwkeurig berigt in te winnen  omtrent  den  
 toestand  des  lands,  Was  deze prins zoo gebelgd  dat hij  den gezant wilde  
 dooden.  Zijne dienaren  hielden hem echter daarvan  terug;  zoo onlkwam  
 de  officier  het,  en kon  zijnen  heer  verhalen,  hoe zieh alles in  het land  
 van  Schu  in een  toestand  van  verwarring bevond,  en  de  opperheer zieh  
 nooit  bekommerde  om  het  heil  des  volks.  Om evenwel zijn leven niet  
 zonder roem  in  de  hofplaats door te brengen,  wilde hij met een  prächtig  
 gevolg  eene uitgeslrekle reis ondernemen.  Iedereen ried hem dit plan af,  
 en  zijne gemahn  poogde hem zelfs met tränen  daarvan  terug te houden;  
 maar  de  prins  wilde  voor  het eerst van zijn leven  zelfstandig handelen,  
 en  trok  met  zijn  stoet  voorwaarts.  Maar  naauwelijks  was  hij  in  de  
 geberglen  gekomen,  of hij werd  door een magtig leger overvallen;  want  
 de  generaal  der  Tang  had  reeds lang op dit günstig oogenblik gewacht.  
 Hij  bragt  hem  spoedig zoo in het naauw,  dat hij  besloot om, met ketenen  
 beladen,  in  het  gewaad  van  een boeteling,  en eene doodkist naast zieh,  
 benevens zijn  gevolg den overwinnaar te gemoet te gaan.  Toen de opper-  
 bevelhebber  den  trotschen  heerscher  in  zulk  eene ootmoedige houding  
 voor  zieh  zag,  was  hij  diep  getroffen;  hij  dacht aan de wisselvalligheid  
 aller aardsche dingen,  en maakte zijne boeijen spoedig los.  Jn  de  hoofd-  -  
 stad  vond hij aanzienlijke schatten;  daar hijzelf grootmoedig was,  gaf hij  
 zijn  luitenant  bevel  om  ze  onder  de  Soldaten  te verdeelen.  Dit was  een  
 baatzuchtig  man,  die  een groot deel voor zicbzelven behield,  zoodat de  
 troepen  aan  het  muiten  sloegen.  Om  hen te bevredigen zag de opperbe-  
 velhebber  zieh  genoodzaakt  zijn plaatsvervanger aan hunne woede op te  
 offeren.  Vervolgens  verdeelde  hij  zijn  leger,  en  na  een  groot  gedeelte  
 der  krijgslieden  naar  hunne  haardsteden  teruggezonden  te  hebben,  
 maakte hij toebereidselen om zijn plegtigen intogt in de hoofdstad te doen.  
 Doch  dewijl  hij  de  kamerlingen beleedigd  had,  maakte een hnnner hem  
 bij  de  keizerin  verdacht.  Zij  zond  hären  eigen zoon,  om  naauwkeurjg 
 te  onderzoeken,  of  hij  zieh  eenigermate  aan  opstand  had  schuldig  
 gemaakt.  Men  kon  er  geen  bewijzen  voor  vinden.  De  prins,  door  een  
 eigenhändigen  brief zijner moeder genoodzaakt,  sloeg hem onvoorziens  
 het  hoofd  af.  Zoo  stierf  de  voorzigtigste  en  getrouwste generaal,  aan  
 wien  Tschoang  tsong  het  rijksgebied  verschuldigd  was.  Zijne  beide  
 zonen  en  een  bloedverwant werden insgelijks omgebragt.  Nu meenden  
 de  kamerlingen  zieh  door  hunne wreedheid beveiligd  te hebben;  doch  
 juist het tegendeel was ’t geval;  want het leger,  moedeloos en wanhopig,  
 werd afvallig van zijne officieren,  enerbrakeen opstand uit in Sse tschuen.  
 Er moesten belangrijke maatregelen  genomen worden om dien te stuiten,  
 maar iedere poging,  om  de ontevredenen tot gehoorzaamheid te dwingen,  
 was  vruchteloös,  want  de  keizerlijke  Soldaten  liepen bij  hoopen  tot  de  
 muitelingen  over.  Eindelijk  behaagde  het den  keizer,  om  den  generaal  
 Li  sse juen,  die  legen de opstandelingen was te velde getrokken,  in  den  
 ban te doen,  en hij plaatste zieh  zelf aan het  hoofd zijner troepen om  het  
 kwaad  te  stuiten.  Hij  had een tooneelspeler tot opperhoofd benoemd,  en  
 toen  deze  ligtzinnige  knaap  zieh onverwacht met  dien  hoogen  rang be-  
 kleed  zag,  wilde  hij  zelfs  keizer  worden.  Zoodra  Tschoang  tsong  van  
 zijn  voornemen  hoorde,  steeg  hij  aanstonds  te  paard  en  wilde  den  
 ellendeling  gevangen  nemen;  maar  zijne  uren  waren  reeds  geteld;  hij  
 werd  door een  pijl getroffen;  versmachtend  van dorst,  verlangde  hij  een  
 dronk  melk en stjerf,  nadat hij die genuttigd  had.  De keizerin,  die eene  
 listige vrouw was,  pakte aanstonds alle  kostbaarheden  in en  vlugtte naar  
 een  klooster,  om  zieh  aan  Li sse juen’s wraak  te onttrekken.  Maar deze,  
 wel  wetende  dat  zij  tot zijnen  ondergang had medegewerkt,  wilde haar  
 onder geene voorwaarde het leven schenken. 
 Naderhand  begaf  Li  sse juen  zieh  naar  de plaats,  waar men  volgens  
 Tartaarsch  gebruik  het  lijk  van  den  monarch verbrand had, en verza-  
 melde het gebeente , om het in  prächtige  urnen te bewaren. Kort daarop  
 vernam  hij  dat  de  zoon  zijns  gebieders,  na  alle middelen  beproefd te  
 hebben om  zieh  te redden ,  zieh door een  dienaar had  laten worgen, om  
 van  alle  leed  onlslagen  te  zijn.  Li  sse juen  werd daardoor van Rijksbe-  
 stuurder ,  welken  titel  hij  eerst  had  aangenomen,  ten troon verheven  
 onder den  naam van Ming tsong. Toen  de  kamerlingen  hem  een  aantal  
 schoonevrouwen  ten  geschenke wilden  geven, maakte hij de opmerking,  
 dat alleen diegenen ,  welke met de eerwaardige zeden  uit den ouden  lijd  
 bekend  waren,  geschikt waren  voor de  dienst in  het paleis,  en zond  de  
 jongsle meisjes weg. —  Zijn voorganger was een man,  die zieh  zeer groo