
verderf des lands. Na zeer groote verliezen, die het gebelgde volk de
barbaren had doen ondergaan, sloot men eindelijk vrede, en het lijk des
keizers werd als onderpand aan Kao tsong gezonden. De keizerin-moeder
keerde ook terug; de monarch bewees haar de grootste eer, en was innig
verblijd over hare terugkomst. De gevoelige vorst vergat daardoor al zijn
leed, en werd geroerd tot dankbaarheid voor de bewezen genade van de
zijde des Khans.
Deze had echter het einde zijner loopbaan bereikt. Een zijner nabe-
staanden, Ti ku nai, drong bij nacht in zijn slaapvertrek en vermoordde
hem. Des morgens plaatsle hij zieh op den troon, noodigde de prinsen
om zijn aanvaarden der regering feestelijk te vieren, en bragt toen koel-
bloedig zeventig hunner om het leven, ten einde zieh van alle mededin-
gers te ontslaan. De vrouwen der gedooden nam hij alle voor zieh, en
hoezeer sommige naauw met hem verwant waren, werden zij niettemin
in een harem gestopt. — Om de Kin bezig te houden verklaarde hij
lerstond den oorlog aan China, en bediende zieh daarbij van de belag-
chelijkste redenen. Met spoed deed hij eene Iigting van 270,000 jonge-
lingen, waardoor de landbouw schier geheel te gronde gerigt werd;
naderhand vermeerderde hij hun getal tot 600,000, bouwde in de nabij-
heid van Peking eene vloot en koesterde thans het stellige plan om het
geheele hemelsche Rijk aan de nomaden te onderwerpen. Toen zijne
oude moeder hem van dit voornemen zöcht af te brengen, liet hij haar
worgen, haar lijk in het paleis verbranden, en de asch in de rivier
strooijen. Naauwelijks had een der Grooten een enkel woord hiertegen
geuit, of hij werd oogenblikkelijk doorstoken, of kreeg allhans stokslagen.
De vijandelijkheden begonnen ter zee. De vloot der Kin liep het eerste
uit en ontmoette de Chinesche bij de kust van Kiang nan. Daar wind eil
stroom de laatsten begunstigden, vielen de matrozen op de Tartaren aan,
en vermoordden de scheepssoldaten of verbrandden hunne jonken;
zoodat slechts een zeer klein gedeelte het leven redde.
De stijfhoofdige Ti ku nai was intusschen met onwederstaanbaar
geweld de noordelijke provincien doorgetrokken en stond nu aan den
Jangtse. «Steekt over,» sprak hij tot de zijnen; zij wierpen zieh in de
booten, werden door de Ghinezen geslagen, en keerden tot hun gebieder
terug. «Slaat allen, die terugkeeren, dood,» zeide Ti ku nai tot zijne
trawanlen, « wegens hunne laf hartigheid en tot een waarschuwing voor
de overigen.» Het bevel werd terstond volvoerd. Den volgenden dag
ondergingen zijne zeelieden eene tweede nederlaag, en de Chinezen
verschansten zieh te Kin schan. Toen riep Ti ku nai, schuimbekkend
van woede: «gij moet allen zonder uitzondering sterven, als gij
niet op morgen den overkant bereikt.» Twee officieren hoorden de
dreigementen, en wisten dat de dwingeland het ernstig meende. Men
had ook in het leger reeds het berigt vernomen, dat een kleinzoon van
A ku ta zieh in Tartarije op den troon had geplaatst, en met een sterk
leger in aantogt was om den wreedaard te overwinnen. Maar Ti ku nai
wilde eerst eene heldendaad, zijner waardig, verrigten, en dan zijne
tegenpartij gevangen nemen. Doch ’s morgens vroeg hielden eenige
zamengezworenen eenen raad, en elk hunner zeide: «wij zijn alle des
doods, als de moedermoorder niet door onze handen valt.» De dag was
nog niet aangebroken, toen zij een pijl in de tent van den Khan schoten.
Uit den slaap gewekt, wilde hij naar buiten snellen, want hij meende dat
de Chinezen in de nabijheid waren; maar een ander wierp hem op den
grond, en toen hij zieh nog roerde, worgde hem een der officieren. Dus
stierf dit monster. De gevangen Kin tsong volgde hem weldra, wien de
wreedaard echter edelmoedig behandeld had.
Daar de nieuwe Khan veel menschelijker was, voedde men hoop op
een duurzamen vrede. Men kon het aanvankelijk niet eens worden over
de vormen; de overmoedige Tartaren zetten den Chineschen gezant
zelfs drie dagen in de gevangenis, om hem tot de huldiging te noodzaken.
Het scheen dat Kao tsong, wien alles mislukt wfas, thans het leven moede
was; om zieh geheel aan de gevolgen van zijn onverstand te onttrekken,
deed hij afstand (1162) na eene langdurige en zeer ongelukkige regering,
die naauwelijks haars gelijke heeft in de geheele Chinesche geschiedenis.
Hij gelijkt op de Russische vorsten,'die onder den druk der Mongolen en
eener zware schatting hun leven en het rampzalig bestaan hunner onder-
danen behielden. Hij gelijkt op den Duitschen Hendrik den Vierde, die
voor de geestelijke magt sidderend alles prijs gaf, en in het boetgewaad
verscheen voor zijn heerscher, die slechts in de stralen vandenbanbliksem
groot en magtig was.
Hiao tsong scheen bij zijne troonsbeklimming ieders wenschen te
willen bevredigen. Daarom vaardigde hij een openbaar geschrift uit,
waarin hij ernstig verzocht, dat alle raadslieden hun gevoelen mogten
mededeelen, hoe hij met de Kin te handelen had. Dit was eene oproe-
ping, waaraan met de grootste bereidwilligheid voldaan werd. Wagens
vol plannen werden naar het hof gezonden; maar toen men ze alle
vlijtig had doorgelezen, was men nog meer in de war dan te voren.