
hulp, maar zonder iets hoe gering ook te ondernemen,.werd het plan tot
zijneaanstaande verhefflng rijp; hij ontving de belofte, riep alleofficieren
bijeen, en bedreigde ieder die de overgave niet onderteekenen wilde met
den dood. Verbitterd wierpen dezen hunne zwaarden op den grond en
onderwierpen zieh aan de noodzakelijkheid.
(Naauwelijks had het gerächt hiervan de hofstad bereikt, of de keizer was
bedacht op de krachtdadigste maatregelen van tegenweer. Maar de vijand
stond reeds als met de snelheid des bliksettis voor de poort. Toen dacht
Tschu li aan het laatste middel,- om het verderf te ontgaan, aan den zelf-
moord, niet wetend, dat hij zieh daardoor in nog grooter gevaar begaf. —
Reeds stond het paleis in brand; het keizerlijk paar, der wanhoop ten prooi,
wasbijkans gestikt door den damp; toen naderde degeneraal derTartaren;
hij beloofde het vuur te blusschen, indien de keizer afstand wilde doen.
In den uitersten nood besloot Tschu ti (de geschiedenis noemt hem ook
Tsi wang) tot deze vernedering. De Kitanen hielden hun woord, niet om
de inwoners van den dood des vuurs te redden, maar om de hofstad te
plünderen. Toen den Khan zijn gelukkig slagen ter ooren kwam, snelde
hij naar de hoofdstad; hij strafte den generaal, die zijne Soldaten verlof
tot plünderen had gegeven, met den dood, en gaf zijn lijk aan het woedende
volk, om het in ’l openbaar te sehenden. Daarop sprak hij woorden van
vriendschap en troost tot de keizerlijke familie en betoonde zieh een
grootmoedig overwinnaar. Vermits men echter groote deelneming met de
gevallenen liet blijken, keurde hij het niet raadzaam, hen in het bezit der
residente te laten; wantdemandarijnen badden zieh bij scharen inrouw-
gewaad rondom hen verzameld en legden hunne gehechtheid onverholen
aan den dag.
De Khan ontdekte weldra, dat het geenszins eene gemakkelijke taak
was, zulk een groot land, als China, te regeren; hij was overtuigd, dat
zijne moeder gelijk had gehad. Hij wilde thans de hoofdstad verplaatsen
naar het verwijderde noorden; maar eer dit geschieden kon, vergaderde
hij alle schatten, die hij magtig kon worden, en nam de kanierlingen en
de keur der vrouwen en mandarijnen mede, om zieh voor al zijnen
arbeid een weinig te goed te doen. Nu meende hij het geluk volop te kun-
nen genieten; hij kon gerusl en vergenoegd als overwinnaar zieh baden
in zingenot, en zijn leven slijten met het verkwisten van alle schatten,
die de wereld oplevert. Doch juist op het loppunt van het gewaande heil
greep de onverbiddelijke dood hem aan; al zijne veroveringen waren verloren
voor de nakomelingschap.
De generaal der Kitanen, die in China was achtergelaten, deed aan een
prins van Liang den voorslag, om de regering te aanvaarden. Maar deze
was zoo zeer ingenomen tegen zulk een’ stap, dat hij zieh achter de graf-
plaatsen verscholen hield, om zieh aan de aandacht van zijn beschermer
teonttrekken. Hij werd metgeweldtevoorschijn gehaald. Noch de tränen
zijner moeder, noch zijn eigen ernstige tegenstand baatten iets; hij werd
tot keizer uitgeroepen ; de Kitaan gaf hem duizend Soldaten tot iijfwacht,
en keerde toen spoedig naar zijn vaderland terug.
Gelijktijdig had zieh een legerhoofd, een onderdaan van het huis
van Tzin, doch op geen zeer vriendschappelijken voet daarmede,
bijzonder onderscheiden, en zijn leger was nog nooit door de Tartaren
overwonnen. De prins van Liang zond hem derhalve het rijkszegel, en
smeekte hem ernstig om hem van zijnen last te bevrijden. De Soldaten
riepen den overwinnaar als den waardigsten uit hun midden tot keizer
uit. Hij nam hun aanbod aan, en werd het hoofd van de latere dynastie
der Han onder den naam van Kao tsu.
Over de twee keizers der Tzin is zeer weinig te zeggen. Het is gemak-
kelijk te begrijpen, dat zij als vreemdelingen de regering van het land
niet verstünden. Door de Chinesche zeden onlzenuwd, koriden zij het
zwaard, den eenigen steun van hun troon, niet langer handhaven; zij ble-
ven derhalve ellendig en vertaten in de ure van dreigend gevaar. Hunne
beste Soldaten waren verstrooid in het onmetelijk' Rijk, weltevreden met
den behaalden buit; de Chinesche krijgslieden en ambtenaren betoonden
hun geene de minste gehechtheid. Hunne magt was dus nooit geheel
bevestigd, en de maatregelen tot welzijn van het volk konden niet ten
uitvoer gebragt worden. Buitendien was hun gezag zeer beperkt; want
het zuiden en oosten huldigde zijn eigen onafhankelijken vorst, en
verkeerde in veel bloeijender toestand, dan het gebied des keizers. Bij
al deze bezwaren, onderdrukkingen en gevaren, leefde de landman in
verwijderde streken dikwijls zeer gelukkig en in overvloed. Men slaagde
gelukkig in het beoefenen der letterkunde, hoewel geleerdheid den weg
niet baande tot hooge posten. Werken van schrijvers uit dien lijd zijn
echter niet tot ons gekomen.