
Nadat de gevangen keizers in de woestijn grooten smaad verduurd en
zieh aan de diepste vernederingen önderworpen hadden, ontbood de
Khan U ki mai hen bij zieh, sprak vriendelijk inet hen, vergunde hun den
rang van vorsten, en schonk hun gevolg, dat, de keizerlijke afstamme-
lingen medegerekend, uit 900 personen bestond, eene tamelijk groote
streek gronds, om zieh daar van den landbouw te generen.
Dit opperhoofd bepaalde zijne keus tot den oorlog met al de hevigheid
van karakter, die aan de Tartaren eigen is. Maar hijzelf wilde zieh niet
aan de bezwaren onderwerpen; daarom deed hij een keus van generaals,
die het leger aanvoerden, en bij de uitkomst zijne scherpzinnigheid
grootelijks tot eer verstrekten. Nog hield Kao tsong zieh aan den noor-
delijken oever van den Jang tse op; daar klonk het berigt dat de Kin
aanrukten. Zonder een woord te spreken liep hij in allerijl heen, wierp
zieh met twee officieren in eene boot, en bereikte aldus Tschin kiang fu,
waar zijne onverwachte komst den grootsten schrik verbreidde. Zijne
roinisters zaten juist aan tafel te zweigen en naar de waarzeggerijen van
een monnik te luisteren, toen men hun meldde dat hun opperheer de
vlugt had genomen. Spoedig begaven zij zieh ook naar den oever, waar
een troep Soldaten vergaderd was. Dezen jouwden de hovelingen uit
wegens hunne lafhartigheid en gaven hun de schuld van het onheil, dat
over het geheele land gekomen was. ie n van de raadslieden wilde echter
hunne maatregelen verdedigen; toen hij nog sprak, werd hij door een
krijgsman neergesabeld. Dit joeg de overigen schrik aan, en zij namen
terstond hunnen weg naar de tegenovergestelde zijde. Op den avond van
denzelfden dag kwamen omslreeks 300 ruiters der Kin te Jang tscheu
aan; dit was de geheele magt, waarvoor het hof zieh op de vlugt begeven
had. Kao tsong, door angst overmeesterd, rekende zieh ook niet langer
veilig te Tschin kiang fu ; hij reisde dag en nacht, totdat hij Hang tscheu
bereikte, want, daar deze stad niet ver van zee gelegen is, dacht hij op eene
jouk te ontsnappen, zoodra de vijanden het hem te benaauwd maakten.
Kao tsong werd toenmaals omgeven door eenige kamerlingen en feen
minister, die door hunne hebzucht groote ergernis gegeven hadden. Dezen
gingen eens met groote pracht naar den oever van de beroemde rivier
Tsien tang, om daar het vreesselijk gedruisch van den opkomenden vloed,
dat op den ganschen aardbodem zijns gelijke niet heeft, te hooren.
Eenige misnoegde officieren maakten zieh juist dit oogenblik ten nulte,
om zoowel de hovelingen als den minister te onthoofden. Dit werd met
zulk een spöed verrigt, dat de keizer er naauwelijks tijding van had, of
een troep Soldaten drong reeds op het paleis aan, om uit naam hunner
bevelhebbers de uillcvering der twee nog overige hebzuchtige kamerlingen,
ter bevrediging van de openbare wraak, te eischen. Toen vertoonde
Kao tsong zieh in de gaanderij, en deed groote beloften, want hij wilde
zijne gunstelingen sparen; maar de menigte was te verbitterd, men gaf haar
de hovelingen ter prooi, en zij werden aanstonds aan stukken gescheurd.
Eensklaps vertoonden zieh de bewerkers van den opstand en eischten van
den keizer, dat hij vrede zou sluiten met de Kin, afstand doen van de
kroon, en zijn’ zoon, onder de voogdij der keizerin, laten regeren. Hoe
ongerijmd deze voorslag ook zijn mögt, zag de vreesachtige monarch
zieh echter genoodzaakt den oproerlingen in alles te wille te zijn, en ziel
hij hield op het land te regeren. Deze schände trof een dapper generaal,
woedend viel hij op de zamengezworenen aan, vernielde bijkans hun
geheelen aanhang, en had thans de eer om zijn opperheer met het zwaard
in de vuist zegevierend naar het paleis tebrengen.
Nu rekende Kao tsong zieh niet langer veilig te Hang tscheu, en ver-
plaatste zijne residentie ten spoedigste naar Nan king. Doch daar kwamen
de Tartaren over den Jang tse en hoezeer de Ghinesche vloot hun tegen-
sland bood, waren de Soldaten te ontzenuwd om zieh dapper te verdedigen.
De keizerin werd bijkans bij deze gelegenheid gevangen genomen.
Kao tsong spoedde zieh naar Tschin kiang, bereikte Ning po, en voer
naderhand naar Tschu san, waar hij zieh in een der schoonste vallejjen
van dit eiland zorgvüldig verborgen hield. De Tartaren zaten hem
intusschen op de hielen, de nieuwe hoofdstad werd veroverd, en reeds
genaakten de horden de bloeijende koopstad Ning po. Daar troffen zij
een dapperen Chineschen generaal aan, nabij Jü gao, die, ofschoon geen
overwinning op hen behalende, hun toch zoo veel schade toebragt, dat
zij in allerijl naar de overzijde van den Jang tse terugtrokken.
Kao tsong meende door een tot laagheid toe nederigen brief den Khan
tot inschikkelijkheid te bewegen; maar dit had juist een tegenovergesteld
gevolg. Want vroeg in het volgende jaar vertoonde zieh een tweede nog
talrijker bende nomaden aan den noordelijken oever der groote rivier.
Daar hadden de Chinezen besloten zieh tot den laatsten man te verdedigen;
zij sloegen het woeste gespuis meermaal te water terug, en zouden
misschien eene volledige overwinning behaald hebben, indien niet een
verrader de Tartaren getoond had, hoe zij op roeibooten konden over-
steken en door vuurpijlen de groote jonken der Chinezen in brand steken.
Maar de Tartaren konden het niet lang houden, daarom verspreidden zij