unumquodque pifcium pinnas refert , ut & bronchia
vel -potins 'abruptam folii partem, quarh ince-
lykt wel een vinne, aan de vis-ooren, of veel meer een
afgebrooken fluk van een blat, dan een geheel; zy zyn
meeft driezydig, dog de zyden onder malkander en zelfs zeer
ongelyky want de voorjlé loopt met een. lange boek uit, en
is agt a négen duimen lankfen het blat tuffchem- beiden
met veele ribben doorjlraalt, die by den oorfpronk of het
agterjle van bet blat allegaar t’zamen hopen, zoo dat bet
ook gevowwen kan werdén: de voorjle breede zyde van bet
blat is als afg'ebrooken, of getant, midsgaders in veele fpit-
zen verdeelt, en aldus verbeeldende de oor-vinne van den
vis Babara; aan 't einde van yder rysken Jlaat nog een
ander blat, en ook weder van een ander fatzoen, als zyn-
de j'cUer volkomen driezydig , en verbeeldende de Jlaart
van een vogel, van koleur zwart-groen , en blinkende,
tujjcben de takken, (in zyn volkomen ouderdom) komt ’er een
lankwerpige fcbeede uit, als aan den Calappus-boom, die
wy Spatha. noemen , dewelke langs zekere naat openber-
Jlende, een ér os vertoont van agtbien of twaalf lange flee-
len, t'zamen aan een bos f gelyk aan de Sagueers-boom,
yder Jteel lank zynde ruim vier voeten,- dog in geen zyde-
takken verdeelt i en hier aan Jlaan of bangen de vrugten,
kogel-ront, met troupies van twee, drié, a vier by malkander
orvum. Plèrumque funt triangularia, quorum laterafibi
auam' maxime funt inæqualia , antenus enim latus in
longum definit conum, atque ö d o novemve pollices I
eft longum, ipfum veto folium plurimis coftis inter-
mediis aiftindum e ft, quæ ad folii ortum feu ejus ba-
fm concurrunt, ita ut etiam complicari poflit: Su-
nrema foüi pars quafi abrupta eft feu dentaca, atque
in plurimos divifa apices, hincque bronchias.pi-
fcis Babaræ refert: ad cujufque nodi finem aliud in've-
nitur folium alius' formæ v quod perfede trianguläre
. e ft, ac caudam cujufdam avis refert, coloris atro-vi- ]
rentis, ac fplertdentis : Inter ramos^in perfeda ætate,-
oblonga provenit vagina, uti in Calappo , quam
Spatbam vocamus , quæ dehifcens racemum exhibet
ex ododecim, feu duodeeim longis petiolis compofi-
tum qui cum majori junguntur pediculo, .uti in Sa-
guero arbore, quisque autem petiolus ultra quatuor
pedes eft loagus, in laterales minores non divifus,.at-
que ex hifce dependent frudus, inftar globuli rotun-
di duo, très, quatuorve fimui jundi, qui parva funt
capitula, primo juniores referenda glandes * ex ro-
tundo-öblonga, feflllia, trigona, ealicibus' infidentia
uti'pinangæ nuces, firmiter annexa. Frudus hi excref-
centes fenfim rotundiores fiunt, & , fi fuerint adulti,
Pruni rotundi magnitudinem obtinent, vel paülo mi-
norem, & a globulari forma decedentes, durions funt
carnis;’ primo rubentes, 'dein purpurei, ab unaparte,
nio-ricantes, aeuminè- brevi feu capitello fuperius ele-
VaQuisque calis prunus duos continet nucleos feu ofli-
cula inftar 'duorum fragmentorum globdli per medium
«difledorum, atque plana parte fibi invicem
jundorum, exterius nigro ac duro putamine obdu-
dorum, uti- nuclei Sagueri arboris, qui fulcatj funt
& fuprema parte breviter acuminati, cæteroquin quo-l
que referunt certam Nucis'Mofehatæ fpeciem, quæ
feminæ feu gemellæ vocantur, eorum medium reple-
tum eft alba,lapidea,aç dura medulla nulli infervien-
te ufui. Atque norum prunorum caro exterior æque
incommodum'excitat cutis pruritum, ac Sâgueri fru-
ftu s , immo fortius ac vehementius iisdem uriti Arbor
hæc femel tantum fuos producit fru d us ,. quum ejus
lignum fit craffiflimum, atque poft fruduüm lapfum .
fenfim quoque omnia fua dimittit folia ac ramificatip-
n e s , atque tali périt mqdô^Sub ramis ac frugiferis
racemisy atque ex ipfo quoque trunco. demum veri
prodeunt flores eodem quo. in .Saguero arbore modo:
hicenim racemus in piurimos feTe dividit peduncu-
los præcedentibus breviores, quibus appenaent capitula
oblonga inftar juniorum glandium, quæ minora
funt quam ilia, quæ e xMajangSagueri arbpris prove-
niunt, quæ in tria craffa fefe aperiunt minora peta-
la , & craffa continent ftamina, primo albentia,. dein
fla v a ,ac farinofa, nullique infervientia ufui decidunt.
Inter ramos ad eorum ortum alba quoque & fpongio-
fa oecurrit materia, uti in Saguero arbore, quæque,
uti fupra indicatum fuit, Baroe vocatur, quæ. etiam
adhibetur pro foco igniario atque ad naves obfolidan-
das; tenuior autem a c . vilior eft quam Baroe Sagueri
arboris : Exterius trunci lignum in junioribus aroori-
bus eft ruffum, in adultioribus autem omnino nigrum,
corneum, atque ex metis craflis compofitum filis, inter
quæ Venæ quoque albentes funt mixtæ, quarum-
que intériores feu piedullæ proximæfenfim farinofæ
fiunt ac.decidentës in farinam mutantur, ita ut ligni
durities in folo tantum nigro confiftat colore, quod
autem vix duos craflum eft digitos. Interior medulla
fungofa quoque ac mollis eft j atque æque bene con-
tunai, lavari, & in farinam præparari poteft ac ilia
Sagueri arboris, atque in vertice cerebrum gerit æque,
ac Calappus ; poft frudus autem. hoc non amplius
reperitur :. Frudus maturefcunt menfe Januario, qui
inutiles decidunt nulli infervientes ufui.
Nortien. Latine Saguafier maj or,adi diceretur Saguerus
Silvefiris, uti Oleafler pro Oleâ Silv eftri : Malaice Nibun
Befaar ad diftindipiiem Nibun Kitfyl, quæfequenti' des-
cribitur capite : Bëlgæ fimilitër earn vocant Nieboom feu
Nibum arborera, quod nomen præcedens PinangaSil-
veftris quoque obtinuit. Ambonice Palunen P arm. In
Boeronea Walat. Ternata Baroe. Macaflara Ramis : Ba-
leya Andudu. In Hort. Mqlab. Cap. 5. Fig. 11. Malabarice
Schundapana vocaturBramimce autem Birala rmdo,
' -Tom. I. ex
, zynde kleine, knopjes, eerji na jonge eykelen gely-
kende ,~ uit den ronden wat lankwerpig, en digt aan dé
fieelen, zonder voetjes, in driekantige kelkjes,' gelyk de
Pinang-nooten, vajt Jiaande; dan zy werden allenskens
ronder, en hebben in bare zamentrekking de grootte variron^ (
de pruimen, of wat kleender, dog vaii de kogil-vormige figuur
wat afwykende, en ook-harder van vleefcb zynde:
eerji root, daar na boog purper , aan de eene zyde wat
zwartagtig met een kortfpitsje of knopje boven op.
leder pruim beeft van binnen twee korrels ofjleenen,
als twee jiukken van- een kogel in de midden doorgejhee-
den, en met de platte zyde tegens malkander Jiaande, van
buiten met een zwarte, en harde fchaal bedekt, gelyk de
korrels van den Sagueers-boom, dog wat gevoornt, en aan
't voorjle einde met een kort fpitsken, anderzints gelykenze
ook wel .een zekere zoorte van Noote-muJchaoten, die men
wyfkens-nöoten ■ of tweelingen noemt, haar binnenjle is
gevult met een wit, Jleenagtig, en hart merg, onbequaam
tot eenig gebruik: en bet buitenjle vleèfch van deze prui men
verwekt alzo moeyelyk jeukzel op de buit, als de Sa-
gueers vrugten, ja brant nog barder en felder dan dezelve:
Dezen boom brengt zyne vrugten maar eens voort, te
weten wannéér zyn bout op 't dikjie is, en na het a f vallen
der vrugten werpt by allenskens zyn bladeren en takken
van de kruin af , en gaat zo u it; onder de takken en vrugt-
dragende troffen, en pok uit den Jlam zelfs komt eerji bet
regte bloeizel voort , op.de zelfde -manier, gelyk-aan dên Sagueers
boom; want den tros verdeelt zig in veele Jteelen,
korter dan.de voorige, daar aan bangen lankwerpige knoo-
pen als jonge eykelen, dog kleinder dan aan den Majang
van den. Sagueers-boom, dewelke bun mede in drie dikke
blaatjes openen, van binnen gevult met dikke draden, die
in 't eerji wit zyn, daar na geel, en meelagtig werden,
en voor niet met al, of ten onnutte, afvallen; tujfcben de
takken, by baar oorfpronk vint men ook een witte Jpongieufe
materie, gelyk aan de Sagueers-boom, en die, als boven is
gezegt,.Baroe wert genaamt; wordende ook gebruikt zoo
om tontelvan te maaken, als om vaartuigen mede te braau-
wen , dog is Wat dunder en Jlegter als de Baroe van de
Sagueers-boom. Het buitenjle bout van den jlam is aan
de jonge en middelbare boomen ros, aan de oude gantfcb
zwart, boornagtig, en als van enkelde dikke draaaen gemaakt,
daar ook eenige witagtige aderen onderhopen , en
waar van de binnenjle, of naajle aan bet merg metter tyt
meel werden, en uitvallen, zo dat de bardigbeit maar alleen
in bet zwarte bejlaat, dog bef welk niet boven de twee
vingers dik en is; bet binnenjle merg is mede wéék en voos,
en kan zo wel geklopt, gewajfen, en tot meel geprepareert
werden als dat van den Sagu-boom; hebbendé iiysgelyks in
zyn top een Palmyt, als den Calappus-boom, dog na de
vrugten en vint men dat niet meer daar in. De vrugten
ziet men ryp in Januario, dog vallen ten onnutte en vergeefs
‘af»
Naam. In 't Latyn Saguafter major, als of men zeide.
■ Saguerus Silveftris, gelyk Oleafter een wilde O ly f-
boom , in 't Maleyts Nibun-,Befaar, tot onderfcbeit van
Nibun K i t fy l, in 't volgende Capittel befcbreven : onze
Duitfche noemen bem insgelyks Nieboom, gelyk de voorgaande
wilde Pinang: op Aniboins, Palunen Parun, op
Bóeronees Walat; op Terpaats, Baroe: op Macajfers, Ra-
mis: op Batyr Andudu: in Horto Mallab. Cap. 5. Fig.
xi. wett by genaamt in 't Mallab aars Schundapana, in 't