CAPUT QJJINQ.UAG. SEPTIMUM.
Vidoricum. Vidorick.
VldOricum hifce in infulis duplex e ft, domeftica
nempe&filveftris,quum vero binæ hæ arbores;
earümque fruétus baud multum différant, uno
in Capite ambas defcribemus : Primoque indicabimus,
domeiîicam trunco, orcu, ac foliis Mangæ arbori fi-
miiiimarh effe : Ejus autem truncus non ita craffus,
nec ejus coma adeo ampla e ft, foliaque paulo funt
minora, ad oras dentata, inftar Arboris-pinguîs, fen-
ßm autem hi dentes difparent, plerumque vero hæc
folia 'font feptem novemve pollices longa , ac très
digitos lata: Fruiftus ex crafiis brevibusque dependent
petiolis, qui fqveolam illis inprimunt, hipetio-
li coronulam quoqilé habent, fere inftar Mango-
ftanæ. Fruftus formam ac magnitudinem habet po-
mi Aurantii, ab utraque compreffus parte, feu planus,
ac umbilicatus: Ejus cortex eft glaber , fufcus,
feu ôbfcure viridis, cum cinereo mixtus, inftar filve-
ftris Cujavi, undique coftis quafi divifus, ac fepara-
tus: fob craflo, ficco,-ac fragîld cortice flava locatur
medulla, inftar Mangoe-foetidoe, ex noftræ nationis ju-
dicio infipida , Indis vero grata, quum ex.pingui fît
acidula, inftar certæ Mufæ fpeciei, cum qua odore
proxime etiam convenir,in hac inveniuntur tria, quatuor,
velquihque-mpgna oflicula, inftar renüm, vel
Lunæ femi -plenæ , ad oras autem feu extremitates
obtufa & quafi ■ abfciffa,.:duq.s longa pollices ,f unum
lata pollicem, ai poftica parte pï-otuberanda & emar-
ginata, jbique glaberrima, & fpadicea, immo fere nigra,,
herum venter eft hepatici coloris , feu gilvus,
rugofos j &.adeo duras, ut confringi nequeat : Atque
hæc oflicula ad margines gerant, in frudtus carne,
fubftantiam albam ycalceam, quæ inter edendum abji-
cienda eft, quum ejus acrimonia labiis noceat.
Car© eft ficcior di&is -mangis foeridis & Mufti, tna-
joremque habet convenientiam cum farinaceis pomis,
; quæ libr. 4. nomine Hebenaftri defcribemus. Trunci
cortex eft admoduih rügoius , fauciatusque flavum
emittit fuccum', fed paucum, qui in gummi exfic-
catur. Altera fpecies, quam Fîdoricum Silveftre uoca-
mus'j domefticæ fîmilhma e ft , fed altibre adfurgit
trunco , foliaque gerit latiora; fradhis quoque inftar
pomi e f t , pugni circiter magnitudinis, feu vulgaris
Limonis Itäm, fed non ita compreffus , & ad fummum
magis acuminatus, cortice gläbro , quique m?g:s cine-
reuseft quam domefticæ ; ejus caro quoque non ita dul-
ciseft ,ac magis fatua, flava, & fieri faporis, ficcifiimæ
Mufæ fpecieifimilis-,fed filveftriqr,inquehac triaqua-
tuorve itidem reperiuntur oflicùla , duplo majora,
ejusdem tarnen cum domefticæ formæ, in dorfo funt
' glabra& emarginata, coloris hepatici, cum maculis
quibusdam fufeis inftar Lenticularum ; & loco obtu-
farum extrèmitatum incifiones gerant,feu fulcos qua-'
fi excifos y ad ventrem funt palYide cinerea ac rugofa.
Quibusdam in infulis fiu'ftus hi crudi comeduntur,
fed plurimum defeftu alterius cib i, quum multo fine
ingràtiorîs ac vilioris faporis ac domefticæ. Saltern in
Amboina fpernuntur, arboresque filveftres tantum
habentnr, forte ex ignorantia: Fruftus menfe Oftobri
matuTi fponte decidunt, ofliculaque , quæ vefperti-
lionès comedef un t , & cum ftercore rejeceruht, per
vias projeta reperiuntur. Silveftris Vidorici lignum
r .ra£ gerit longitudinales , eftque album , & lè v e ,
led fttis durabile, & ad ædium ædificationem inftar
lilveftfis Bintangori ufurpatur , fed plurimum ad fupe-
norem ædium partem , quum terram non facile fe-
1?C:. A m b o i n e n f i b u s plures aliæ occurrunt Vi-
Silveftris fpecies, quæ plurimum a diélis binis
anterunt fpeciebus, quas hinc libr. 5. defcribemus. '
Jyomen. Prima fpecies Latine Vidwicum Domefticunt
l^ e Widörik : m Banda Goram, Cerama&c.
W'idorft & Pitorik : in Baleya Laletsjong, quo nomine
fp cm nP^s ^ru^ us quoque indigitatur : Altera
ttr 1 -r’s fPecies Latine dicitur, Vidoricum. Silve-
■ LJ» ^fofoiee TVidorik Utan, ac (quidam Amboinenfes
nih» ^MCant quod nomen pröpfium eft pells
blyefti'i hujüs familiæ . quæ , uti diftum fu it,
llbr- 5- deferibetur. ‘ •
Locus. Domeftica in Amboina eft ignota , fed in
Banda,
LVII. H O O F D S T U K .
Vidorik-Boom.
D E Vidorik is in deze Eylanden tweederleye, te weten
tamme en wilde, en om dat deze beide bomen,
als mede baare vrugtèn, niet veel van malkanderen
verfcbillen, zo zullen wyze in een Capittel begrypen : en
eerjl zeggen dat de tamme van Jlam,cwasdom, en bladeren,
de Mangas-bom zeer gelyk is ; dog den ftam voert zo dik
nog de kruin zo breet met, en de bladeren zyn ook wat kleinder];
aan de kanten wyt getandt, gelyk die van de Arbor
pingais, dog metter tyt vergaan deze tanden,. zynde meeji
zevin en negen duimen iank, en drie vingers breet. De
vrugten hangen aan korte dikke Jleelen, dewelke een kuiltje
daar wmaaken, deze jleelen hebben ook een kroontje, by-
kans als een Mangojlaan: de vrugt is van grootte en gedaante
als een Orangie-appel, te voeten onder en boven wat
plat, en met een kuiltje: deze fcbelle is effen, vuil, don-
ker-groen ,i.en met graauw gemengt, als de wilde Cujavos,
rondommeteenige ribben afgedeelt: onder de dikke, drooge,
en brojfe fcbelle leyt een bleek-geel merg, gelyk dat van de
Manga - foetida, of flinker, na ’£ oordeel van onze natie
onfmakelyk, dog by de Indianen aangenaam, om dat bet uit
den vetten wat na den rynfcben trekt, als een zekere zoor-
te van Piftmg, die bet ook in reuk zeer na by komt; daar
binnen vint men drie a vier, en vyf groote korrels, gelyk
als nieren, -of balve-manen, dog aan de eynden f t ompen als
afgefneden, twee duimen lank, en half. zo breet; agter met
een uitfteekende rugge en rant, en aldaar zeer glat, en
fwart-bitim ,ja1)ykans fwajrt, maar den buik is iëver-ver-
wig, of vaal, rimpelig, en zo fteeh-bart, dat menze niet kan
Qpen-byten ; en deze korrels of fteenen bebben aan of by beide
bun boeken, iri bet Vleejcb van de vrugt, een witte kalk-
agtige fubftantie, die men in 't eeten moet wegdoen, om
datze met baar feberpigbeit de lippen befebadigen.
Het v leefcb is, drodger dan dat van de Voorn, ftihkerskn
Piffang, en beeft beter overeenkómft met de meel-appels,
die wy lib. 4. onder den naam van Hebenafter zullen be-
febryven: De fcb'orffe des flafns'is z'eer ruig, in geeft, als
men daar in kapt, een geel zap u it, dog weinig, die tot een,
gom befterft: de tweede zoort, die wy wilde. Widorikftös-
men, is de tamme me eft gelyk, dog booger van ftam, en
breeder van bladeren. De vrugt is mede als een appel5 ongeveer
zo groot als een vuift , of een ordinaris Lemoen Itam,
dog niet zo ingedrukt, maar na voeren toe een weinig fpit-
zer, met een effene fcbelle, en die ook graauwer is als de
tamme, bun vlees is mede minder zoeter, laffer, bleek-geel,
en droog van fmaak, de droogfteflag van Pijfangen naaft-
komende, dog' wat wildèr, en daar binnen vint men mede
drie a vier (teen-har de korrels, wel eens zo groot, dog van
bet zelfde fatzoen als die van de tamme, jp de rugge zynze
gladt en met een rant, niet bruin, maar lever-verwig,
met eenige bruine plekken, als fproeten: en in plaats van
ftompe boeken, hébbenze kerven, als of ze uitgefneeden waren,
aan den buik ligt-graauw, en mede rimpelig: op zom-
mige Eylanden werden deze. vrugten wel raauw gegeten,
dog meeft by gebrek van andere koft, als zynde veel onaangenamer
en flegter van fmaak dan de tamme: Immers in
Amboina wérdenze veragt, en de boomen voor wilt gehouden,
miffebien door onwetenbeit: de vrugten ziet men in
OStober van zelfs ryp afvallen, en de.korrels, die de vleermuizen
opgegeeten en met bun drek weder gelooft bebben,
langs de weg leggen''. Het bout van de wilde (Vidorik is
regt-dradig,wit, en ligt, dog-redelyk duurzaam, en wert,
gelyk de wilde Bintangor , aan den buisbouw gebruikt,
dog meeft tot boven-werk, om dat bet de aarde niet verdragen
kan: daar zyn in de Amboinze boffen nog meer andere
wilde zoorten van Widorik, dog te veel van de twee bovengaande
verfcbillende, en die wy dierbalven in 't vyf de
boek befebryven zullen.
Naam. Het eerfte geflagt, in 't Latyn Vidoricum Do-
mefticum : in 't Maleyts Widorik : in Banda Goram,
Ceram &c. Widorik en Pitorik: op Baleys Laletsjong,
welken naam ook de Macaffaarze vrugt So(Togegeven wort:
De tweede of wilde zoorte noemt men in 't Latyn Vidoricum
Silveftre: in 't Maleyts-Widorik Utan, en zommi-
ge Amboineezen noemenze ook Labutun: welke naam ey-
gentlyker toekomt de gantfeb wilde geflagt en, dewelke, dis
gezegt, in ’t vyf de boek bejehreven zullen worden.
Plaats. De'tamme zyn in.Amboina niet bekent, maar
- Y 3 wei