CAFUT DECIMUM SEXTUM.
Atnpacus angiiftifolin. Gendaruffa
Befciar.
Minor feu anguftifolia Ampacus cum præcede'nti
maxime convenir forma & modo crefcendi,
fed folia funt plerumque minora, quinque nem-
pe et fe-x pollices longa, binos & binos cum dimidio
lata, ternata quoque, & cruciatim pofita inlongis fla-
gellis, in hac vero lpecie non funtlanuginofa, fed glabra,
& ex nigro Iplendentia folia; longioribus rotun-
dioribus & anguftioribus petiolis infidentia, triaque
femper uno ex ortu propullulant, ubi folia hæc funt
latiora & fibi dnvicem quail adunata. Quæ contrita
acidulum & aromaticum quad fpirant odorem, qua-
lem & cortex fundit in quibusdam locis : Lagondî
folia elle quis putaret, nifî eflent nimis magna.
Trunci lignum fatis grave e ft, fi recens cædatur,
adeqque ficcùm, ut nulla humiditas in illo obferve'-
tur, aljquando ejus frufta ficca foco adhibentiir, .quæ
aromaticum fpirant odorem, fi cortice obduêta unt.
Truncus itidem plerumque fruticofus e ft, excepto fi
per oéilo vel decem annos in hortis filveftribus con-
fervetur, ubi frutex binis ternisve truncis excrefcit
In Abietis altitudinem & cruris crafiitiera , cæterum
in viis publicis, aliisque incultis filvis humilis eft frutex
& ineurvus. Cortex glabrior & tenuior eft quam
jwæcedentis, ex nigro fulcus, fragilis, & a ligno facile
feparandus, fed fortiorem fpirat odorem, proximo
açeedentem ad pifeem Cutanam;quæ pifeis coria-
eei fpecies eft, hircinum olens foetorem : un Uliaflen-
fibus non ita gravem habet odorem , immo fi ficcus
fit ae toftüs, fatis grsatum diffundit odorem, ita utibi
quoque eonfervetur & aliis mifeeatur fuffimigiis , e
contra Leytimorenfis, quique circa Larique crelcit, pe-
netrantiffimus ac purilnmus eft.
Ex. hoc cortice nullum notabiîe exfudat gummi ,
fed hinc inde in fifluris.aliquid refinofi hæret, immo
aliquando grânula éolliguhtiir ex illjs , fiava inftar
fulphuris, oc frägilia. Flores, râcèmi, àc femina funt
uti præcedentis, excepter quqd anajori copia in fûlio-
rum raehidîbus obferventur, brevibüs copiofisque inci-
dentia racemis iftis in lôcïs, ex qüîbus Fona 'de’ci-
derunt. Floret Februarip, jlc ferpina jDbfpmre. nigri-
cantia <§c ipftaf margarkprum fplendçntia djutius pe-
ricarpiis inpofita funt atque inhærent.
Jjqmt.n. Latia&\Ai)vpqçif.s aiigujjifojia. MaJaice ; &
B p^foar » hane e»im habent pro
ipïcië'Géhdd rujjh, qyjija, gravi odftre. cum ipfa. com
veniat : Amboineüfes idem ipfi tribuunt nomen ac
præcedenti æque in Hitoe ,ac in Uliaflenfibus infulis.
Ternatice diciturGiba.
Loctis. In iisdem mvenitur locis, in qüibus præce-
dens, optima aytçmfoeçurrit in infula Orna.
Ujüs. Quum’.hujus lignum fit folidius, gravius, diu*
tiusque duret, âdtigiïla adhibetur, licet raro ita re -
ûum inveniatur, ac folummodo in remotis montibus,
übi per multos annos quiete fteterit,utiinLeytimora
in montibus Oorimeflenfibus;, ubi eleganüfllmum ac
reétiffimum præbet lignnm; .Si vero, terram tangit,
facile putrelcit, fed teftis .optimum eft & fatis dura-
b ile , præfertim in Amboinenfium ædibùs copfofo fu*
mo fæpe repletis.
Qui infulam Omâm inhabitant, adfervant inferiorem
cofticis partem prope radicem decorticatam, il-
lumque adhibent ficcum ad fuffimigia, quæ vülgo.To-
nobiiho ipfis vocantur. Hic cortex cum illo Pule* in
aqua contritus & pleribus inlperlùs vermes & erucas
fugit. Cervi fefe lubèntér adfricant hujus ârbpris
cortici.,
Hujus fpecies in litore vidétur Crefcere, quæ fimi-
liter folia gerit ternata, communi petiolo infidentia,
Cacarie fere fimilia, fed àhguftiora & glabriora. Fru-*
élus ex longis dependent racemis. inftar Piperis arête
fibi junêli, Iphærici inftar nodi Thoracis, corallii ru-
bentis coloris, externe molli obduéti carne ,intus of-'
ficulum durum gerentes inftar ofiieuli Cerafi. Arbor
hæc crefcit in jitoribus fterilihus & faxofis, fruêlus
gerit menfe Julio.
XVI. H O O F T S T U K.
De ßnalbladige Ampac-Boom.
HE t kleine of fmalbladige Ampac, is cum gedaante
en manier van voajfen, ’t voorgaande meejt gelyk,
bebalven dat de bladeren doorgaans kleinder zyn, te
•weeten, vyf en zelden zes duimen lonk, twee en twee en
een balf breed, ook drie by malkander op lange Jieelen,
mede in 't kruisrondom de lange garten, die aan deze
zoorte niet wolaebtig zyn, gelyk ook de bladeren, maar
glad en fwart-bruin, deze ryskens zyn langer, ronder,
en ranker dan aan 't voorgaande, en Jlaan dltyd drie by
malkander, en als aan malkander gezet. De gewreevene
bladeren hebben een zuuracbtigen3 en febier fpeceryacbti-
gen reuk, gelyk ook defcborjje opzommigeplaatzen. Men
zoudeze aanzien voor Lagondiy zoze niet te groot waren.
Het bout van den fiam is' redelyk fwaar3 als men ’«
vers kapt, en zo droog, dat men daar aan demjnfie vog-
tigbeid niet ziet, zomtyds vind men de droqge jtukken,
die men tot brandhout gebruikt, dig een fpeceryacbtigen
reuk van baar geven, als 'er de fcborjfe nog aan is. Den
Jlam blyft ook meefi een Jlruik, ten ware dat men hem
acht a tienjaren in de Bofeb-tbuinen bewaarde, wanneer
den jlruik met twee a drie Jlammen opfehiet, tot de hoogte
van een fparre3 en de dikte van een dye, anderzints
plyft by maar laag en krom. Dg fcborjfe is ejfender, en
dunder dan 't voórige, fwart-bruin, zeer bros, en van
't bout Hebt af vallende, dqcb Jlerker van reuk dan 't vorige,
zeer na komende met den Vis Cutana, een zoorte
van Leer-vis, die zeer bokacbtig ruikt. In de Uliaffers
ruiktze zo Jlark niet, ja gedroögt zynde , en gebrand,
werdze redelyk aangenaam, zo dat zyze aldaar ook bewaren
, om onder ander reukwerk te mengen, daar en teen
die op Leitmor, en omtrent Lanque ruikt bet al-
erjlerkfie en zuiverfte. -j
Uit deze fcborjfe fweet geen merkelyken Gom, maar
bier en daar in j e febeurenbangt zo wat bergachtigs, en
zomtyds ■ook kleinder kruimtjes,, gegl als fwavèl, en bry-
zelig. De bloeizel, troffen, en zaad zyn.als aan'tvoorgaande,
bebalveh datze in meerder megnigte aan de ry>
kens fldan, 'in korte trosjes vëêle by malkander, inplaaf-
zen daar de bladeren afgevallen zyn, en men zietze in
Februajry ,en de glimmende fwart-bruine Pareltjes blyven
langei'Aji de buiskens tangen. ... ,
: Naam. In 't Latyn Ampacus anguftifolia. - Op
Maleyts. en Balys Genda Rufla JBefaar , want %y houden
't voor een zoorte van de Gen da rufla, alleenlyk om
datze in Jlerken reuk der fcborjfe met 't zelve wat over
een komt. De Amboineezen noemen bet met den zelfften
naam als 't voorgaande, %o wel op Hitoe, als in de Üli-
" affers, op' Ternaats Gifan." - ' A/ * •-
Plaats. Men vind bet op dezelffle pldatzén, als 't vorige,
doch 't bejle vind men op bet Eiland Oma.
Gebruik. Dewyl dit bout wat digter, fwaarder, en
duurzamer i s , zo werd bet tot fparren gebruikt, hoewel
men 't zelden zo regt kan vinden, en dat alleen in 't af- ?elene gebergte, daar rt lange jaren ruft beeft, gelyk op
.eitimor in 't gebergte van Oorimejjen, daar', 't zeer
■ feboon enregt.wajl. Als 't de aarde raakt, vergaat bet
zeer ligt,- maar in hei dakwerk is't durabel, bezonderlyk
in der*Amboineezen buizen , daar veel rook is.
Die pp 't Eiland Oma bewaren deonderjie Jtukken van
dijphorffe, die naajl de wortel afgefcbiltzyn, engebruï-
t ken die gedroogt onder baat reuk-werk, 't welk zy in 't
%.jgmeenTono\mho nomen. Deze fcborjfe met die van
Pule in 't water gewreeven, en op de Moeskruiden ge-
Jlrooit, verdryven al 't gewormpte en rupzen. De Her-
te-beeften wryven zig geern tegens zynen balt.
Hier van Jcbynt een zoort op jlrand te wajfeben, waar
aan de bladeren insgélyks drie en drie op een jleel Jlaan,
Bykans de Cacara gelyk, doch frnlder, en gladder. De
vruchten bangen aan lange trojjen als peper, digt in malkander
gedrongen, regt-rond, als een Wambas-knoop,
kor aal-rood, buiten met een weekvleefcb, binnen mét een
bar de Jieen, als een kerjfe-jleen: 't Wafi op magere en
Jleenige Jlranden, dé vruchten ziet men in fuly.
In- ■ 'H e t
'T a l.