fapore aufteras, inftar gall® Quercus, undé nec fola
comedicur, fed cum fubfequencibus mixta, & tunc
vocatur Pinangba-vet«/ia, Malaice Pinang Touwa„vul-
go Portugallis Areca. Frudtus maturi non, uti in Ca-
lappo, decidunt, fed racemo junfti manent usque in
fummam feneftutem , quum externe fenfim -cinerei
funt coloris, ac penitus exarefcunt, unde a racemo
avellendi funt, v e l,u t i plerumque fit, fimul cum toto
abrumpuntur racemo, tam juniores,, quam adultiores.
Hujus arboris radix itidem eft congeries intricata ,
ex irinumeris longitudinalibus conftans fibris, v ix minimum
digitum cralfis, externe nigricantibus, interne
albis, paulo fupra terram acutis, ac fpinofis, prae*
fertim in nigra Pinanga fpecie, quae fub term in alias
minores fibrillas dividuntur. Fibræ h® radicales lu-
pra terram non adeo funt extenfæ, nec ita frequentes
, ac dénudât® , quam Calappi radices , excepta
in loco arenofo, qui per pluvias fæpe rapitur ; quod
noxium eft arbori..
Nomina. Latine funt Faufel & Pinanga : magis în-
proprie, ac longe petitum a Cbrift. a Cofta Cap. is .
Avellana Indica ; nullam enim cum Cory lis ,, feu Nu-
cibus Avellanis habent convenientiam, forte has ita
nominavit ex proportione, quam cum Calappi nuci-
bus habent, uti Nux Avellana , refpe&u vulgarium
Nucum Juglandum. Arabibus apud Avicennam Pan}el
é Fufel, quæ corrupta, feu mutata funt v erba, or-
mm ducentia a Fief el, ,quod Piper dénotât. Malaice
Pinang, quo nomine per totam aquofæ Indiæ partem
nota eft hæc arbor. In Guferatta & Decana dicitur
Suppari, in Goa, & ubique, ubi lingua Portugallica elt
in ufu, vocatur seque viridis, ac ficcata nux Arequa
feu Areca, & arbor Arequero. Sicca itidem peculiari-
ter Koffol. Malabaris Pac, quæ nomina defumpta lunt
e x Garz. ab Horto lib. i . Arom. Cap. 25. fed lpfe Ma-
labaros audiyi vocantes juniorem ac viridem Paynga,
vetuftam vero Areec & Pac. In Horto Malabanco Cap.
2. Figuris adfcribitur Caunga, quod ibi etiam tam-
quam Arabicum notatur, fea quod nomen a nullo Ma-
labarorum cognofcere potui.
zeer droog en wrang van fmdak, febief als een galnoot, -
dierbalven men hem alleen ook-niet eet * maar met de on •
derfiaande dingen vermengt, en als dan biet byoude P inang
In ejusdem capitis textu recentes ac juniores Fi-
nangæ nuces vocantur Tanni-Paina & Scbalemba-Paina,
quæ adultiores fiant, quarum putamina funt perfecta,
fed adhuc mollia dicuntur Aria-decca & Adecca, ve-
tuftifiima ac dura Paleca. Bfacmannis Madi audit ; In
quibus omnibus linguis & nominibus nullum Caunga
feu Areca o ccu rrit, unde etiam Leftori difficile eit
intelleftu , quinam ibi defcribatur fruûus. Optim®
vero in hunc H&rtum Malab. funt_ adnotatiomes Dm
DoEtoris Arnoldivan Syen. In Coetchin vocantur Cbacam
& Checani, quod nos pronunciamus Tsjekani , uti m
præfatione monuimus, quod nempe in omnibus, verbis
Portugallicis litteræ cb pronunciandæ funt, ut apud
nos f t , feu apud Germanos tfcb. In Zeylana dicitur
Poac, in-Maldiva P m , in Bengala Goa,in Si'na Bman.
Apud noftrates Malaicenfes nomina hæc tria fortita
eft iuxta diverfam ætatem, junior ac viridis dicitur
Pinang Muda, vel- Moeda, femi-perfedta, cujus adul-
tum, fed molle haftenus putamen e ft, Pinang Isjela-
catte, quæ edendo ob mucorem non ita apta eft,
vetuftiffimæ vero ac ficcæ huces Pinang Tua , vel
Tom In Java, ]ambia,& Baleya Boa. Macaflera Rapo.
Amboina Hm & Hoa. In Ternata viridis Hena, fiçca
Pare', in Banda P m , & in infulis ad Eurum fitis Free.
Conie&ura e ft, plures veteres-Arabes fuum Faufel
am Fufel mutuatos elfe ab Indico Koffol,& forfitan ita
primum feripfilfe ; verum cum tempore detortum fuil-
fe in Fufel, quia littera Arabica Pbe & Kof admodum
fimiles funt folis difeernendæ punftis, fie Arabes ex
Philippus Phalaikus fecerunt tefte Hottmgero Hijt.
Orient, lib. 1. Cap. III.
Ut jam Pinanga fpecies enum.erentur , eas dividimus
in domefacas ac filveftres : Domeftic® hoc in
capite defeript®, in très itefum diftinguuntur fpecies,
exceptis quibusdam varietatibus, quæ illis fubjungun-
Uprima atque maxima harum fpecies eft Pinanga Ca-
lapparia, Malaice Pinang Calappa, cujus fruftus eft mag;
nitudine ovi Anferihi, vel paulo minor e ft, atque fi
x - ' fit
; op Maleyts Pinang Touwa•; in ’t gemeen by de Por- ;
tugeefen Arêcat- De rype vrugten vallen niet van den tros
a f, gelyk die van den Calappus-boom j maar blyven daar
aan vajt hangen, tot in 't boogjle hunnes ouderdoms , wan-
neerze van buiten allengskens graauw, en gants droog werden
, dierbalven menze van den tros moet afplukken , of, 't
welk gemeenelyk gefebiet, met den gebeelen tros af rukken,
zoo wel de jonge , als de oude ■.
De wortel dezes booms is mede een verwerde klomp, uit
ontelbare lange vezelingen bejladnde, febaars een pink-dik,
van buiten Jwardagtig, van binnen w it, boven de aarde
wat fteekelagtig , en doornagtig , bezonderlyk aan de
fwarte zoorte, onder de aarde in andere dunne vezelingen
zïg verfpreidende. Boven de aarde fiaanze zoo verre, nog
zoo veel niet bloot gelyk aan den Calappus-boom, bébal-
ven op een zandige grond, daar den regen bet zand dik-
wils wegfpoeld , ’ t vöelk voor den boom niet goed is.
De naamen zyn in ’ï-Latyn Nux Faufel en Pinanga,
oneygentlyker, en vry vergezogt by .Chriftof. a Cofta,
Cap. 18. Avellana Indica; wantze immers gants geen
gelykenis met een bazelnoote heeft, ’t zy dan, dat by ze
zoo genaamt beeft naar baar proportie by een Calappus-
.noot,gelyk een baazel-nootbeefttegens een wal-noot. Op't
Arabies by AvicennaFaufelenFufel,.zyra<fe bedorven of
veranderde woorden,voortgekomen vanFiefel 't welk Peper
is; in 't Maleyts Pinang , welke naam door gantfeb
water-Indien bekend is. In Guferatten, en Decan hietze
Suppari, te Goa, en over a l, daar de Portugeefe taal gebruikt
werd, bietze, zoo wel de groene als de drooge , A-
requa, of Areca, en den boom Arequero , en in ’t by-
zonder de gedroogde K o flb l; in ’t Mallabaars P ac, welke
namen genomen zyn uit Garzias ab Horto lib. i* Arom*
Cap. 25. maar ik zelfs bebze van deMallabaren boren noemen,
de jonge en groene Paynga, de oude Areec en Pac.
In Horto Malab. Cap. 2. werdze in de figuur genaamd
Caunga, 't welk aldaar ook voor Afabifcb verkogt wert,
dog wélken naam ik van geenen Mallabaar heb kunnen
boor en. ■ . . . .
In den text van % zelve Capittel werden beide de. jonge
en groene Pinanga genaamt Tanni-Paina, en Schalêmba-
Paina, die wat ouder zyn,, hebbende een volkomene, dog
nog weeken kern, beeten Aria-decca en Adécca, de ge-
beele oude, en harde Paleca. By de Braminees'Madi; in
alle welke namen geen Caunga of Areec te vinden is; en
dierbalven voor den lezer moeyelyk te raden, wat voor
een vrugt aldaar befebreven werdt, dog bet befte ligt aan
gemelde Hortus geven de annotatien door D. Arnoldus
van Syen op bet zelve gemaakt. In Coetcbin beetze Chaca-
n i , en Checani, ’t welk wy uitfpreken Tsjekani, gelyk
wy in de voorreden gewaarfeboud hebben, dat men in
alle Portugeeze woorden de letters ch moet uitfpreeken gelyk
de Hollanders fi, of de Duitzen haar tfch. Op Ceylon
wortze genaamt Poac, in de Maldivis Pua, in Bengale
Goa , en in ’t Sinees Binan. By onze Maleyers bebbenze
maar deze driederlei namen na baar verfebeiden ouderdom;
de jonge en groene noemt men Pinang Muda of M oeda,
de balf oude, die een volwaffen, dog nog weeken kern hebben,
Pinang Tsjelacatte, dewelke-tot bet eeten zoo be-
quaam niet en zyn wegens haar lymigbeid, de geheel oude
en drooge, Pinang Tua of Toua. In 't Javaans, Jam-
bis, en Balis, Boa. I n ’t Macaffars Rapo. In 't Amboi-
nees Hua en Hoa. In 't Ternaats, de groene Hena, de
drooge Pare , in ’£ Bandaas Pua, en in de Zuid-ooftef
Eylanden Erec. _ r
Men meent, dat de meefte-oude Arabiers bun Faufel of
Fufel ontleent hebben van bet Indifcbe woort Koffel-, en
zo ook mogelyk eer f t gefebreven hebben, dog met de tyd
verandert'is in Fufel, om dat de Arabifcbe letter Phe en
K o f zeer gelyk zyn, en alleen door de punftatie maar te on-
derfebeiden, zo hebben de Arabiers van Philippus Phalaikus
gemaakt,zoalsHottingerus getuigt inzynOofterfe
Hiftone , eer f t e Boek,.Capittel III.
■ Om nu de zoorten van den Pinang te verbalen, zoo doelen
wy dezelve eerft af in tamme, en wilder de tamme,
in dit Capittel befebreven, verdeelen wy weder in drie
zoorten , bebalven nog eenige veranderingen , die daar
onder loopen. ■
1. D'eerfte, en grootfte zoorte is de Pinang Calappa-
ria , in 't Maleits Pinang Calappa, wiens vrugt is van
de grootte als een ganfen-ey, of wat minder, rypzynde
fit fnaturüs, externe rubet. ftriis cineréisf ae puta- iffe van buiten rest rood, met graauwe ftrepen, en een
mine tenui conftans, quod facile diffringitur,fub hoe dunne fcbel, die ligt bryzeld, daar onder leid het werk
textura fibrofa latet ex craffis aefirmis filamentis com- van den bolfter, van grove en ftyve draden, of priemen
nofita Nux interior eft dura, ejusdemque fubftantize, gemaakt. De bmnenfte noot is bard, en van de zelfjte
ac vulearis, multö tarnen major, ad extremum acumi- Jübftantie, als de gemeene zoorte, dog veel grooter, aan
nata csterum ovalis. Nux junior tenuius, ac fucco- ’t einde eenfpitsken hebbende, en voortsmeejt ovaal: De
flus habet putamen, quam vulgaris, faporis eft dul- jonge nóote beeft een weeker, en zappiger bolfter, dan de
cis & edendo apta, dura tarnen, fi manducetur. Ar- gemeene, is zoet van fmaak, en bequaam om te nuttigen,
boris truncus, ramificationes , ac folia magnam' ha- dog taai in 'tkadjmen: des booms f tam, tacken, en Made-
bent convenientiam cum Calappo, altior quoque ere- ren, hebben grOote gelykeniffe met den Calappus-boom; geld
t quam reliqus Pinanga fpecies, omnesqüe partes lykfe ook veel booger waft, dan de andere Pinang-boomen,
maioris fiunt voluminis , fruftus itidem inter.ramos en alles naar advenant is grooterdaar aan, gelyk de vrug-
more Calappi proveniunt: iii Amboina hasc fpecies eft ten ook tuffeben de tacken uitwaffen op de manier van de
rara & Amboinenfibus dicitur Hoèa Nywel, majori Calappiis-nooten: in Amboina is deze zoorte raar, en biet
in quantitate Crefcunt in Celebes infula circaMacaffe- by de Amboinêezen Hova-mwel in meerder meenigte
ram, ubi plerumque filveftris eft, magisque in ufum vind menze op Celebes, omtrent Macaffer, alwaar zy
Medicum quam culinarium expetitur. nieeft wild is , en meer tot de medicyne dan tot eeten gezogt
word. . 1
2. P m g a o iio . Malaice Pinang fo ë t i; optima éft 2. Pinanga. alba of witte Pinang, in 't Maleits Pi-
fpecies, ómnium uEtadffima e ft, magnitudme ovi üang-poeti, ts ie befte, en gebrmkelykfte van. aüeni is
Ananatis, feu maioris Galiinaeii, oblongs & fubro- mn de grootte als een enien-ey, of groot boenier-ey, uit
tunda inftar Pomi, & antica parte impreiliim habeps den langwerpigm wal rond , als een appeltje, en Van
öuafl umbüicum pallide virens circa pedolum, feu moren met een ingedrukt naveltje, ligt-groen, omtrent
albefcens fi ex arbore diu dependeat, Auraudi fit de fteel, of onder ie hippe witaglig, aan den boom oud.
coloris putamen hujus fpeciei mollifiimum eft', ac te- werienie, Orangic-geel. De bolfter van deze zoorte is
nerrimas habens fibras, unde & recentes nuces totm, de zaglfte en fynfte van draden, werdende de.verftbe mof
ficcarum vero nucleus folus comêditur, qua; vero in- ten geheel, maar van ie drooge de kern alleen, voor de
ter has funt media:, h$ Tsjelacalta dicuntur, quarum beguaqmjle gehouden om te eeten, maar die tujfcben beide
nuclei nèc duri nec molles, fed mucaginofi., feu vi- zyn, Tsjelacattë genaamt, te weten, waar in de.kern
fcidi fu n t , ac fine cavitate, non autemadéo funt grati mg bart nog week is, maar kleverig, offmeerig, eb armi
men van de andere
fubftantia fit albicans, feu cinerea, multis incurvis di- zoorte hier in onderfebeiden; zynfiibftantie is witagtig,
ftindta venufis, forma ejus eft fubrotunda, fupremä of ligt-graaim, met veel loge, en kromme adertjes: zyn
parte convexa, in quib.usdam fpeciebus magis prOtube^ fatzoen is gemeenelyk rondachtig, te weten aan de boven
fans iri aliis magis deprefia, efformans mathemati- zyde verheven rond, dog zonimige booger, zommigelager,
camJfiguram Parabolam j inferiore parté eft feffilis, uitmakende de matbematiftbe figuer parabolo, aan de on-
qu$ diredbe petiólo fuit junfta,ubi obfervatur foveo- derfte zyde plat, welke regt onder den fteel geftaan beeft,
la , in qua gémma albicans apparet, e x qua, f f plan- met een kuiltje, daar men een wit oogje inziet, waaruit,
tatur, germen prödit, Truncus eft cipereus, cujus an- als menze plant, de jonge febeute voortkomt: deftamisligt-
huli arttius funt jundii, quamiubfequentis; folia etiam graauw, zyne leden Jlaan digter op malkander; dan de
non funt adeo obfcure virentia. Hujus Pinanga fapor volgende, zyn bladeren zyn ook zoo zwartgroen niet.
non adeo eft aufterus, nec etiam tam citö inebriat, De fmaak van deze jonge Pinang is met minder wran-
v el anxietatem eäuflat, quam nigra fpecies; in viridi gigbeid gemengt, en maakt ook zoo ligt dronken; of be-
nuce putamen eft mollius, & edendo aptiüs: Hujus naauWt niet gelyk de zwarte zoorte; aan de groene is de
& .alia varietas eft* qux Pinang Boubou, feu odorata bolfter fynder; en bequaamer om té eeten: dan hier loopt
dicitur, quum inter maflducationem fumofum pr$- nog een verandering onder, namentlyk Pinang-boubou,
beat odörem, fere inftar Oryzas recentis, qui ab in- dat is riekende Pinang, dewylze in 'i kauwen een rookcolis
gratus, noftratibus vero hircinus habetur.
3. Pinanga nigra , Malaice Pinang - itam , Bélgice
zwarte Pinang, minores gerit fruftus , quam prasce-
dentes, cujus èftjjnagnitudo ovi gallinacei capacitas
agtigen reuk van ziggeeft, febier als de verfcheryft, dewelke
de inlanders voor aangenaam, dog d'onze voor bok-
dgtig hóuden.
3. Pinanga-nigra, in ’t Maleits Pinang-itam, Duits
zwarte Pinang,., is van vrugten kleender dan de voorgaande,
hebbende de groene de grootte van een klein boenóblonga,
ac glandiformis, quamvis & rphind® quae- der-ey, langagtig, 'en regt eekelvormig, hoewel men t
dam- etiam in hac fpecie occurrant , externe virides, <wel ronde van deze zoorte vind, van buiten gras-groen,
pauca ad fummum intermixta albedine, qus matura, met een kleine wittigheid by de kappe, ryp zynde ros, of
éft ruffa, feu magis rubens, quam in prsecedente: in rooder dan de voorgaande, men laatze in deOofterfcbege-
OrientalibUs autem regionibus raro ad maturitatem nneften zelden ryp worden, maar eetze meeft groen, hoe-
in arbore relinquuntur, quum potifiimum virides co- voel 'er veel onderkopen, die men Pinang-mabok noernd:
fnedantur, quamvis etiam muit® inveniantur, qu® P f den ftam in 't aanzien vérfebilt ook van den Pinang Puti
nang Mabock dicuntur. Truncus ad adfpeftum etiam qfpoeti, want de tujfcben leeden zyn langer, en bet loof
differt a Pinanga Puti vel Poeti, internódia enim funt aan de kruin is zwarter van aanzien, zynde de bladeren
longiora, & Com® folia funt nigriora , obfcure enim regt zwart-groen , de wortelen doornpgtiger, en ftaan
v iiè n t , & quafi nigricant: Radices pluribus obfit® meer boven de aarde, dan aan de voorgaande, en zoo men
fpinis, ab fupra terram funt magis élevat®, quam in voorgeeft, van een fchadelyke eigenjebap: de feboon ge-
pr®eedentibus, & uti dicurtt, malign® qualitatis. Nu- maakte korl is lankwefpiger, of meer kegel-formig, uit-
eleus purificatus eft magis oblongus, ac figur® ma- makende de mathematifebe figuer Ellipfis, én Hyper-
gis conic®, Ellipfm & Hyperbolëm Mathematicorum b o le , beneden insgelyks Wat plat, met een vlak kuiltje,
efformaös, ab ififeriore parte fefiilis, foveola plana daar by'planting bet oóg of de jonge febeut uitkomt, zyn
notatus, ex qua, fi fuerit plantatus, gemma feu ger- fubftantie is bruinde f , in 't kauwen dr’ooger, èri wran-
men pro dit, ejus fubftantia eft magis fufca, inter ger: dit is té verftaan, zoo als men dezelve gemeenelyk
inanducandum ficcior , & aufterior , intelligendum ziet, want anders, onder beide zoorten van Pinang-poeti,
hoe véro e f t u t i communiter ac vulgo o ccum t, alias en Pinang-itam, vind men zoowel de ronddgtige, alslank-
enim tam in Pinang Poeti, quam Pinang Utam obfer- voerpige gedaante: zoo loopt oïk de èigenfcbap van bitter
vantur asque rotund® quam.oblong® figur®. Ita etiam te fmaaken én dronken te maken, onder beide gejlagten,
in utraqüe fpecie qualitas inebriandi, .atque amarities dierbalven bet kenteiken aan den feboon-genaakten korl
invenitur. unde char after, & indicium in öucleo pu- niet vaft gaat, zynde zy beft te onderfcheiden aan dé co-
lificatö non eft cértum, ac melius• dïgnofci poteft ex leur van de gebeete noote, dewelke, als getegt, aan de
cölöre integr® nucis, qu®, üti dictum fu it, in alba witte zoofte ligt-groen, en witagtig is, en aan de Pt-
fpecie' éft palfidè virens, feu albicafis, in Pinang au- nang-itam regt gras - groen , wiens verfebé bolfter ook
tem Utam obfcure v iren s , cujus putamen recens grofdradiger, en barder in 't kauwen is.
etiam magis fibrofum. ae durius eft inter manducan-
dhtn.
Qü®- ‘ 0 3 Daar