I Bxk. LX1X. Hoofdft. A M B OI ]
male comparât horum pomorum odorem cum illo flo-
ris Leucoji lutei, Arabica lingua Keyri vocad: Horum
autem fruttuum fuccumfeu mucum vidit ufurpari contra
aphthas, orisque inflammationem, toftum autem
fru&um contra Dyfenteriam & Gholeram.
Primam feu majorem fpeciem, quum maxime ab hac
différât* * fequenti defcribere volui Capite. Tertia au-
tem fpecies,MadjaPiJfang difta, non fingulari indiget
defcriptione, dum nullius fere fît ufus, & plurimum
in Java fit nota, nomenque obtinuit ab oblonga forma
inftar MufæPiffangh ditlæ.
In Rumpbii AuBuario additum eft:
Bilacùs Teloor ex Macaflara delatus , inque arbore
frudus maturefaftus , nullum fpirat odorem, unde fe-
mi-maturus decerpendus e ft, yencoque ficcandus, ac
dein occlufis fervandus locis.
Tabula Oftogcfima Prima
Rîraum exhibet Bilaci, feu Cydonia foliis ternatis, ubl
Litt- A. fruétum Bilaci Taurini, feu Maximi, feu Bilaci Carbou.
B. Fruétum Bilaci ovalis, feu Bilaci Teloor.
C. Fruétum Bilaci minimi, feu Bilaci Kitsjil dénotât.
D. Ramum fpinofum fiftit.
O B S E R V A T I Ö ,
Hac eft Cucurbitifgra trifolia Indica , fruétus pulpa Cy-
doniiamula, Ray. Hift. pl. pag. 1665. & PliiktU Almag. pag.
125. & Pbyt. Tab. 170. Ftg. 5. quas Covalam feu Cydonia
exotica in H.. Malab. Sc a Cafp. Baub. in PinaCt vocatur,
unde (Sc Cydonia exotica, qua Marmelos arbor ab Herin.' in
Muf. Zeyl. pag. 60. dicitur , & in Par. Bat. Pr. pag. 39A
Cydonia ^lalus Indica, fpinola. trifhh'a , putaminc ofleo du-
riffimo, pulpa Mefpili. Atque Mefpilus Indica, fpinofa, trifolia
putamine ofleo , duro , ibidem, feu -Mefpilus Indica,
trifolia , fpinofa ,‘ ödÖre röfêo', früétii Mali magnitudine,
cortice'duro obteéto, Marmelos vocata in Muf. Zeyl. pag. 46.
reliqua vide in Tbef. noftro Zeylanico pag. 84. & H. Malab.
tm. 3. Tab. Sc pag. 37.
fSCHB KRUYDBOEK. ip<>
via woohagtig Slymappels zyn genaaid geweeft; by ver-
gelykt niet qualyk den reuk. dezer appelen met de geelé'
Muer-bloemen y in 't Arabis Keyri genaamt. Den zap of
Jlym beeft by zien gebruiken tegens de fpronw en ontftee-
king des monts,maar de gebradene vrugt tegens denrooden-
loop en bet bor.t.
De eerfte of gfoote zoorte, alzo die merkelyk van de bo-
venjlaande verfcbilt, beb ik in 't volgende Capiitel willen
bèfchryven. De derde zoorte, genaamt Madja Piiïang,te-
boeft mede geen byzondere befcbryving, dewylze vanweynig
gebruik, en meejl op Java bekent is , hebbende den naam
gekregen van de lankwerpige gedaante als een Piffang.
In bet Auftmrium van Rümpbius voert dit 'er bygedaan:
De Bilac Teloor zelfsvanMacaffar.gebragt, en aan
de Boom ryp geworden beeft geen reuk, dies men deszelfs
balf rype moet af plukken, eer f t wind-droog maken, en dan
in.gejlooteplaalzen bewaren.
De Een- en Tdchtigfte Plaat
Vertoont een Tak van de Bilac o/ vreemde Quee-boom met drié
blonden, alwaar
Lett. A. aonwyft de vrugt van de grootfte Bilac , ofte Bilac
Carbou.
B. De vrugt van de ovale Bilac* ofte de Bilac Teloor*;
C. De vrugt van de klèihfte Bilac, ofte de Bilac Kitsjil. .
D. Wyft dan de Tak met doornen.
AANMERKIN G.
Dit is de Ooftindifcbe driebladige Kaïvoertdragende Boom, met een
merg des vrugts als van de'Qiden van&iy in zyn Hifi. pl. pag.
1665. en van Plukn. in zyn Almag. pag. 125, en de Phyt. Tab,
170* Fig» 5. welke is de Govalam van de Hortus Malab.’ én dé
uitlandfcbe Queen van Gafp*Baüh. iri zyn Piaax f waaroth ze
ook uitlandfcbe Queen ofte de Marmelos-Boom genaamt wen van
Herman in zyn Muf. Zeyl. pag. 60. en in de Par. Bat. Pr. p.
33°- en Ooftindifcbe Quee-appel mét doornen en drie bladen, met
een barde fteenagtige fcbeele;en OoftindifcbeMefpel met drie bladen
en doornen, met een vrugt indé grootte vaneen appel, en een rt\tk
als Roozen, Marmelos genaamt, in bet Muf. Zeyl. pag. 46. bet
overige zie in de Thef. Zeyl. p. 84. en in bet derde deel van de
Hortus Malab. Tab. en pag. 37,
CAPUT SEXAGESIMÜM NONUM. LXIX. H O O F D S T U K .
Bilacus Taurinus, Bilac Car b au, Lemon Goela.
MAgna Bilaci fpecies in bifce Orientalibus région
mbus filveftris habetur, neque ad cibum. ita
* . expetitur, ac præcedens jN on alto efi: truneo,
Jd denfis ramis, foliisqué, quique in. minores iterum
cividuntur ramulos & petiolos, qui terna. gerant folia
! inftar Bilaci, quorum medium multo longius eft re-
«Hquis binis lateralibus * quatuor nempe pollices Ion-
; gutn, ac duos latum, bina autem inferiora duos modo
tresve pollices longa funt, oræque adeo tenuiter
îerratæ, ut vix dignofci pofllnt,funtque porro flacci-;
; da, tenuia, parvis finuofi's coflis infèrius diftinfta :
uecidui ramuli fen rachides tôt relinquunt obcufos pe-
• ' f i - ° 15 ac^ (piQæ eflbnt, in ramis autem craflioribus
I f f las quasdam breves: Flores ignoti-mihi
nattenus funt.
I . Fruftps ex rotundo funt obliqui & tuberculofi,
^'ne Ljmonis Papedæ, quidam majores, qui-
„ J? midores inftar Limonellorum dulcium , umbili
[ P„ri’ ac *°^tar” ex craflb & brevi dependent pedun
f «nnT extern? ex yiridi flavefcentes, fub tenui, fed li
rnniv^Uta®'ne mucofa caro feu medulla re-
! facch • *• matura flavefcit, ac faporis eft dulcis
: t0rp^ rini » fed non admodum grata pro cibo ob len-
Inrnnl. eu ^ naci ta terni In centro quatuor vel quinque
f J a invicem remota j lanoia leu
Pdola inftar feminum Gofiÿpii.
, fitiac fpf’ n/r rï-116 ^ilacus Taurinus, juxta Malaicenfe
Bilan,r U ^ d jü & r b o u , h. e. vacckius vel bubalinus
Orieni-iii ^ua91Y?s » ut* diftum fu it , filveftris harum
a Riiap^ t m 1 . u^arum Bilacus quodammodo difFerat
; dam illniaVaniC0 Ç ^ au diéto. Hic in Amboina qui-
; monum ™ 'V0Gant Limonem Goela, eum quafi ad Li-
oppel tiinl?nus r.e^erence s , noftra autem natio Slym-
mum nommant. / icut
Bilac Carbauyoftg Slymappel-Bom.
DE groote zööHe VanBiteó voert in deze Oofterfe quar-
tieren voor ten wilt gejldgtgehouden, en tot de koft
Z(t veel niet gezogt als de voorgaande: by is niet boog
van ftam maar digt van takken en ryskensi dié zig al wederom
verdeeten in dunne fteeleii, .dezelve dragen 3. bladeren
gelyk 'de B ila c , waar van't middelfte veel langer ik
dan de ter wederzydé, te weten 4! duimen lankj en 2. breety
maar de twee dgterfte zyn maar twee en dUë duimen lanky
én de kanten zo fyn gezaagt, dat menze qualyk bekennen
kany dun y ftupf met , weinige bogtige ribben van onderen.
De af gevalle Jieelen laten zo véelftompe ryskens als of bet
doornen waren t want by. beeft anders niets dan eenigé
korte doornen aan de dikke takken, bet bloeyzel is my mede
nog onbekenti.
De vrugtén zyn uit. den ronden fcbeef en bultig, in de
grootte van Lemoen Papeda , zommige groot er , zommigc
kleinder als zoete Lemoentjes, van voren met een kuyltje,
bangen enkelt aan een dik kort voetje, van buiten geel-gruen,
onder een dunne dog boutagtige Jcbaal, vint men niets dan
een dik Jlymdgtig vlees of merg, in de rypbeit geelagtig en
van fmaak zo zoet als zuiker; 'dog niet zeer aangenaam tot
eet en wegens zyne taayigbeit, in de midden vint men vier
a vyf korrels verftrooyt van malkander, wolagtig of baay-
rig gelyk de zaaden van Katoen.
Naam. In 't Latyn Bilacus Taurinus, na 't Maleytze
Bilac ofte Madja Carboü, dat is, koe of buffels Bilac,
hoewel, als gezegt, de wilde Bilac van deze Oofterze ge-
weften een weinig verfcbilt van de javaanze Bilac Car-
bau. Hier in Amboina1 noemenze zommige Lemoen Goela,
willende quanswys een zoorte van Lemoenen daar van
maaken, onze natie noemenze Slymappels.
Plaats. ;