vendo per integrum menfem, quum demun fit mafia
feu atramentum feribendo aptum.
Dammara Radja-, Tematenfibus Salo Colanodifta, ea*
dem hæc Dammara eft, fed 'ejus- tantum maxima & ,
optime tranfoarentia frufta, quæ in fuperiore trunci
parte dependent, nullis commaculata fordibus; Quæ
autem inBatsjana & Hallemahera occurrit, nunquam
. ita flavefeit ac Amboinenfis, fed plerumque alba eft
vel fênfim parum flavefeit, cæterum' fapore & odo-
re Amboinenfi fimilis e ft, inque fimilibus reperitur &
colhgitur arboribus. Hæc fola a MolucGorum regi-
bus ad fuffimigia adhibetur, unde & Dammara regia
vocatur, nec plebi licet illam-comburere.
- Jucundum præbent fpeftaculum & exhibent' hifto*
riam novitiani, fi forum fréquentent, qui reeentem
hatte Dammaram habent pro faccharo cantho, quod
optime refert ; quam vili vendunt pretio , ac læti
angulum petunr, ut illam fapiant, fed deceptos fefö
mox comperiunt.
Ud fupra indicatum e ft, in quibusdam navigatoriis
Annalibus adnötatum iegitur, magnam Mafticnes copiant
in hifee reperiri infulis, per quam hæc Dammara
Batu intelligenda eft, quæ accenfa optime Mafti-
ches fpirat odorem.
.. Juniores Dammaræ arbores funt elegantiflimæ,mi-
noremque repræfentant Cedrum, erectum enim gerit.
truheumy qui non longe fupra radicem fblioTa & ra-
mulöS: emittit laterales, in qui bus hoc peculiare ob-
fervatur, ramulos hofee transversales ab inferiore
trunci parte binos, tres quatuorve inuno circulo eile
poli to s, atque inter horum ramulorum fpatium intermedium
ex ipfo trunco folia per paria exerefeunt: Si
horum aliquid deceipa tur vel avellatur, vifcofus effluid
fuccus refinofus, & fortem fpirans odorem^.
In Appendice hæc adduntun
- Anno id pi. e x Temata mihi transmifia fuit Dammara
alba regia, Solo Colano ibi difta, tam fruftula ip-
fius refinæ quam juniorum arbufcularum ficcatarum,
e x quibus liquids conftabat* eândem arborum ac refinæ
efle fpecïém, cunt Amboinenfi alba Dammara,
fed magis.- pellucida erat ac purior, quædam enim
ejus frufta erant penitus pellucida, & inftar Cryftal-
li alba, quædam autem erant inpiira & quafi cornea,
omnia vero frâgilia, nec fub dentibus trita in mafiam
cogi poterant , liti in mafticata Maftiche fit, cum qua
ödore quam proxîme conveniebant: FoÜa illis Amboinenfis
arboris fimilia erant, fed paülb longiora,
tenüiora, acflaccidiora , qiiæficcafiâvéfcebant, quin-
que pollices cum dimidio longa, & . ultra pollicem
lata, quum ilia Amboinenfis arboris viridia perfiftant,
cæterum eodem lodäta erant modo in rachidibus oppo-
fita, Bataviæ, ut atfdivi, hæc refîna Dammar Keß
vocatur.
EXPLICATIO
Tabulée Quinquagefima Septimet,
Qu* ramum exhibet Dammaræ alba, quas Mat feu Dama?
Poeti Lackt Lackt vocatur.
A. FruEtum majoriförma dénotât. *
B. Vero folium.
C. Jumoris arboris ramulum-, lèu maris feù feminas demon*
ftrat. §
D. Verb ramulum Dammara frnina, cum ejus fruéhi natu*
. iali. ; ' • ;
OBSERVATIO.
Arbores hx fub nomine Dammar*' Batu arboris a Valent.
* •• Vdefcribuntor.
Ie dagen omroerende tot een maand lang, wanneerzeeerU
bequaam werd tot febryven. J
Dammar Radja, by de Ternatanen Salo Colano genaamt,
isdezelfjte Dammar, doch alleenlyk de groot lioen
klaarJte jtükken, die boven aan defiam bangen, met geen
vuiligheid vermengt, dewelke op Batsjan én Hallemabe-
ra valt} lt welk nooit zo geel befterft, als de Amboin-
Jcbe, maar blyft doorgaans wit, ofwerdmetter tydeen
weinig geel , anders van/maak en reuk deAmboin/cbege-
lyk, en valt ook aan diergelyke hoornen. Deze werd alleen
by de Molucze Koningen tot branden gebruikt,daaróm
mente Konings-Dammar noemt, en de gemeene Man
magze niet branden.
■ Een geneuglyke klugt ziet men aan de nieuwelingen
die-óp dé Ambainfcbe markt komen, en deze verfje Dammar
voor Candy-ziiiker aanzien, daarze wel naargelykt
die ze dan voor een gering geltopkoopen, en alblydedaar
mede om een boekje loopen ; om op te knappen, maar bevinden
baar Jlraks bedroogen.
Gelyk boven gezegt, vind men in zommige Scheepsjournalen
aangeteekent, dat ’er veel Maftyk in déze Ei-
landen zoude vallen, waar door men deze Dammar BatU
verftaari móet, die in ’t branden zeer na de reuk van
Majlixfweeft.
hen jóng Dammar-boompje Jlaat zeer cierlyk , en verheelt
ons een Ceder-boompje, want bet zet een regtenfiam
beginnende' niet ver boven de wortel bladeren, en zyell
takjes uit te geven,, daar aan Men dit byzondersziet,dat
de dwers-takjes van onderen op met twee, drie, en vier
in een kring Jiaan, en telkens tuffeben deze Vergaderinge
der takskens ziet inert aan den fiam zelfs de bladeren net
paren Jiaan, als men iets af breekt, loopt ’er een kleverig
zap uit, Jlerk riekende en bersacbtig.
in bet Aanhangzel werd dit ’er bygedaan.
Anno idpï. is my uit Ternaten de witte Konings-
Dammar, aldaar Saló Cölanö genaamt, töegezonden,zo
de Jlukjes van ’t bers als jonge doch droóge boompjes, aan
welke genoegzaam bleek ', dat bet e&nderley Jlag van hoornen
en bers is met de Amboinfcbe witte Dammar, doch
wel zo klaar en zuiver , want eenige ftukken waren beider
aoorfcbynent, wit als Kriftal, eenige vuil, en trokken na
’t boornverwige, allé gafitfeb bryzelig onder de tanden,
en in geen Majfa te brengen , gelyk men aan den geHau-
den Majlix doen kan, wiens reuk zy zeer na kwamen.
De bladeren waren als aan de onze Amboinfcbe Dammar,
doch wat langer , dunder, en flapper, geelacbtig opgedrooet
duim lank, ruim een breet, daar de Amboinfcbe ook
gedroogt,- groen blyven, anders Jlonden zy op dezelfjte
manier aan dë telgen in ordre gefebikt tegens malkander.
Op Batavia, zo ik verfta, wert deze bers Dammar Kefi
genaamt.
UYTLEGGING
Van de zoeven- en-vjftigfte Plaat,
Dewelke een Tak; verbeeldt van de witte Damrnar-Boom,
die het Mannetje ofte de Dammar Poeti LackiLackigenaamt
Alwaar Lett. A. een vrucht in grooter gedaante vertoont.
B. Deszelfs bladt.
C. Een Takje van een jong boompje, het zy mannetje, het
zy wyfje. ,
D. Is een Takje van dè DammaHBoom het wyfje, met des-
zelfs natuurlyke vrucht,
a a nme r k i n g .
Deze hoornen werden ónder dè naam van Dammar.Bat at-
Boom by Valtvt.p. iix . voorgeftelt.
CAPUT
'la i.L V U .