Tabula Trigtfmq Prima
Ramum exhibet LimorteUi Madurenfs , ten Lemon Madura,
qui in Valent, pag. 190 itidem commemoratur.
Tabula Trigeßma Secrndn
Raifl.wn exbibçt Ipmomlli Angulo f i , qui Lemon Utan-Bafagi
ineolis Majalee vocatur.
De eqn - en - clerligjte Float
Ycrtoont een Tak van de Madurajè Liem it of Lemon Madura
genaamt, Wflke mede. by Valent, pag. 190 voorkomt.
De twee - en- dertigjle Plaat
Vertoont een Tak van de hoekige L iem it, die Lemon Utan-
Bafagi van de Inw.oonders op't Maleyts genaamt wert. i *1
CAPUT QUADRAGESIMUM XLI. H O O F T S T U K .
PR IM UM .
Aurcmtium. Acidum : Lemon It am. De zuure Oranje-Appel-boom.
OMnibus Indicomm acidorum Limonum Ipeciebus
defcriptis, reftat,ut de Malis Aurantiis quoque
agamus , quæ ppculiare conftituunfcgenus, &
neutiqùam artificiofa oculatione vel infitione èx præ-
cedentibus produci poflunt, ‘uti quidam Europæi
icriptores id falfo putarunt & fcripferunt : Hæc enim
poma per tofam erefcunt Indiam in folo naturali, &
apud tales populos, qui artem infitionis. non noverunt,
neque callent : uti & pertus fum in Öccidentali mundi
parte nunquam fuifle inftitutam, ubi æque in Mauritania
ac Guinea, quam in Öccidentali India, ejusque
infulis totæ occurrunt filvæ fponte çrefcentes horum.
Aurantiorum j quæ fine dubio natura fua ibi proger-
minarunt. Orientalia vero hæc. poma quodammOdp
differunt ab öccidentali bus* uti in fubfequenribus id
demo.nftrabimus, (Évidentes aHa in acida & dulcia. -
Primo itaque Aurantiar acida, vulgo Lernen Itam
difta, in exeelfis erefcunt arboribus , quarum trun-
eus eftfatis craflus, non rotundus , fed angulplus, &
areis feu fulcis quafi excavatus : Ejus rami plurimum
erigunfur : Foliaque poft Pompelmoes maxima funt,
lea pars cordata minima refpedtu reliquorùm : Totum
enim folium quatupr vel quinque polljces longum eft,
cujus pars cordata transyerfum mo.do digitum magna
eft ,& anguftiflima, ad oras fere non ferrata, in acumen
definensglabrior & pbfeure magis yirens quam in
prioribus,notabilibus coftis ’transyerfaiibus aofinuofis
diftin&a, fique fricetur folium ,fprtem ac fulphureum
fpiratbdorém.
Spinæ löngiores funt quam in ullis aliis generibus,
& longitudirtem vulgaris acus adæquant, fimtque fir-
miffimae & -acute pungentes, præcipuè in junioribus&
longis flageilis, in quibus digiti eifeiter longitudinem
habent, ex yètuftioribus vero rpmis & racnibus plurimum
decidunt, ita ut innoxie traftari poflint,fique
arbor diligenter a flageilis depiiretùr, facilem præbet
adfcqpfum : Juqipres yerp .arbpres quam diu * brachium.
mo.ndum craflæ, funt, ubique tarn in tvimeo
quam ramis Ipinas gerunt acutas & horrendas : Flores
funt quoque albi, & ex quinque pet-alls conftrutti,
uti præçecjentes, fed paulo majores. .
ALle de zoorten van de Indifhe zuure Lemoejien bier
voor befebreven zynde', Zo volgen nu opjj. de Orajj-
je-Appelen, of de Aurantia, dewelke eénpyzfinder
gfftqgt. 9P: MM delven maken, en geenzmt} dooi; konffige
enting van de voorgaande gefagten voortgb.ragt zy n ,' gep
lyk zotiimige Scbryvers in Europa gemeèiit eii v fórgeger
ven hebben; Want deze appelen wqffen door ganfeb /»-
dien, met of in een vajle gedamte, en ook by. zodanige
Natiën, die de Enting'niet en kennen, nog verjlaan:
gelyk ik voel verzekert ben, in de Wefler-deelen des we:
'relts ook nooit gefchiet te zyn, en alwaar men zq Matir
ritanien, als Guinea, en'Wejirïnffin, nit4fg<tf$F£fytnr
Eilanden in ’t wild gehele B.ejfcben van Oranje-Appélen
vind, buiten twyffel aldaar Van nature wajfendè:' Doch
hebbende de Ooïl-Indifcbe Appelen nog al eenig verjtbiï
met df JVeferfche, gelyk voy aanwyzen zullen> ver dé;
lende dezelve in zuure, en in zoete.
1. De ZUffre Opanjè-Appelen, in 't gemeen Leprpen
Itam genaami, waffèn aan een voUlagen boom, zynde dê
Jlam w el dik ',' docb niet rond], modi wat bóekig, en dis
met geuten uitgeboldt: De takken Jlaan meefi regt overeind
j . Het blad is wel het.groptjle, -naaf, de Pppipehmes,
maar bet hertje het kleinfie, na proportie van de qnderez
Want 't gehele blad is wel 4. a 5. duimen lank, waar
van bet hert maar een dwers-vjngef bejlaat, eiïuerjmdl
is , aan de kanten bykans ongezaagtvan voren toelopende,
gladder, en fwart-grpender aqp de vórige, met ken-
nelykér dwers-ribben, en die wat bógtig, Jn ’t vryven
f ie r k e n fwavelacb.tig zyn.
De doornen zyn langer dan aan eenig ander geflagt, te
weten, zo lang, als de ordinaire mi-naalden, daar by
z e e r fy f, ènfeekende, inzonderheit aan de jonge en lange
gerten oflootcn., daarze bykans pen vinger lank zyn, doch
van de oude tappen, en ryskens vallenze meef af, zo dat meji
ze zonder febroom bandelen mag, en zo men den poom naar?
flig en wel van de febeuten zuiverd, dan kan men hem
ook gemakPelyk beklimmen: Maar de jonge bomen, totdat-
ze een arm dik werden, zyn zo-dan fam , als takken,
over al met yzelyke en fiyve doorns bezet. Het bloeizel is
mede w it, en van vyf bladerengemaakt, gelyk de vorige,
of ook wel wat grooter.
Fruttus fere fphmrici fünf, ab utraqiae parte paraiji
comprefli fine tuberculis , undique autem fbveölis
notajd, cplorem gereutes ex viriai nigricantem, licet
penitus sfint maturi. Si vero nimis diu ex arboribus
dependeant, ab una fiepe parte crocei feu aurantii funt
colons, ac qyidam etiam in totum aurantium acquiring
colorem, fed hi jam nimis maturi & emarcidi
habentur. Horum cortex fulphureum fpirat odorem,
fed tninorem dulcibus malis, & craflitiem circiter habet
maximi calami. Interna caro feu medulla ip de-
cem fegmenta pelliculis feparata.& divifa e ft, ita. tarnen
arete & finniter teque fibi invicem adhserent quam ex;te-
riori cortici, ut non ita feparari poflint, ficuti in dulcibus
jualis.Medulla autem ifta fuccofa admodumeft .& muep-
a> v?scofa quoque & acidula,uti in Hifpanicis acidis Au-
rantus, fed non jta grata e ft, & cum parva mixta am a-
ritie:
De vruchten zyn byna regt rond, en van onder en bor
ven een weinig plat, zonder bulten, docb rondom met
kleine kuiltjes, vanverwe fwart-groen, al zynze ook ryp:
Docb alsze te lange aan den boom hangen, beginnenze aan
de eene zyde wel wat-boog-geel, of Oranie-vsrwig te
werden, en zommige werden ten laatf én ook in 't geheel
geel, niaar die rekend men dan vqor óver Typ, óf uitdrogende.
De fcbelle beeft eenfwavelachlige reuk, doch wat
Vlinder dan die van dë zoete Appelen, en is omtrent zo
dik, als de grootfepenne-febaft: Het binnènfe vlees of
merg is wel in tbien deelen, met vliezen van malkander
gefcheiden: Maar bet zit echter zo vafi aan een, alsmede
aan de buitenfie fcbelle, dat men ’t daar niet affcbèllen,
of pellen kan, gelyk als van de zoete Appels. Zynde bet
voornoemde binnenfe vlees zeer zappig , en wat ftnerig,
ook wynacbtig zuur, even gelyk de Spaanfcbe zuure O