78 HERBARII AMBOINENSIS L ib e r II. cap. XXVII.
digit! magnitudinem cireiter habentes, ex quinque
albicantibus fubrotundis-& parum rugous conftructi
petalis, in quorum centro viginti & viginti quinque
ftamina apparent, atque in horum centro erigitur
piftillum erettum acuminatum.
Fruftus funt rari, hinc inde breviffimis mfidentes
pedunculis, folicarii, magnitudine Pifi yèl Myrtilli,
perfiftente piftilli apice in foveola ihprefla, fructushi
formam habentrotundam, qui rugoli funt, in quinque
fulcos divifi, coloris nigricantis, funtque ficci ac re-
finofi, intus in quinque celluläs divifi; in quibus fin-
gulis lernen reconditur parvum, fufcum, paleaceum,
înftar fili difledi. Baccæ hæ faporem habent aro-
maticum, fed debilem , Myrti baccis accedentem,
fernen autem infipidum eft : Singula bacca rotundoac.
piano difco, percarpio puta , mponitur, perfiftenti
nec facile deeiduo , fed diu in arbore remanet , clinique
pedunculo tandem decidit } fed raro velnunquam
fernen hoc novas progerminat arbufculas : Baccæ hæ
àrbori jundæ per màturitatem in quinque dehifcunt.
partes, fernen fuum projicientes.
Arboris hujus trunci plurimum in altum eriguntur,
lignümque dant durum, per longitudinem facile
findendum ; Menfe aprili.flores proveniunt, fructus-
que menfibus pluviofis confpiciuntur, qui tam diu fu-
pérfùnt, donee alii iterum prodeant flores. . g
. Nomen. Latine Myrtus Amboinenfis : _ Amboinice
Hurong & Hulong, inLuhoe Lele, quidam Malaicenfi
vocabulo hanc vocant Caju-P-uti, feu. Camelan-Daun
Kitsjil, quôd nomen cumpræçedenti commune eft.
Locus. In humiiibus ac fterilibus cr'efcit montibus,
æque àd litus quàm in media regione, qui humiiibus
gaudent plantis , & Soli bene expofiti unit: Solum
quoque amat nigrum, hinc. iride majoribus mixtum
lapillis. Optimas ac fapefre fortilfimo refertas inveni
in montibus, ad borealem LucieUe partem fitis, æque
adlitus, quam in collibus humilioribus prope Lielam,
quæ àmbo funt locà parvæ Ceramoe : In Amboina quoque
oçcurrit, fed altiorem ibi rerigit. truncum in me*
• dia regione plerumque in illuftribus & apertis filvis,
in qiiibus Dammar- arbores crefcunt, .ve‘î aliquando i
etiam Kilang-arbores ihveniuntur, uti in Ennoemon-
tibus, & ad promoritorium NuJJanive In Keya & in-
flilis ad Eurum fitis’ hæc quoque reperitur arbor..
. Ufus. Médicinales ejus virtutes ab Amboinenfibus
nondum funt exploratæ , refti tantum ejus trunci
adhibentur ad teftorum-fulcra, quum lignum ejus ,-fit
dùrum ac durabile , ut & ad manubria fecurium. &
cultrorum majorum: Elegans hujus arbufculæ forma
digna e ft, ut ipfa in hortis tranfplantetur & çolatur,
quod fieri quoque poteft, fi adnuc tenera prudenter
effodiatur cum adhærente nigricante terra, nec ejus radices
lédantur ; raræ enim ', quibus - gaudet, ficcæ
admodum funt, ac fæpe ad truncum fupra terram ar-
cuatæ funt. Sique tali modo mennbus pluviofis
tranfplantetur, elegantiorem inhortisformatcomam,
quam in filvis, & ad horti ornamentum folummodo in-
fervit: Ex deciduis feminibus nulla'sobfervavipropul-
lularearbufculas, necrami facile etiam radiçès agunt,
quum aridi admodum fint.
In Alangb montibus hæ arbores repertæ fuere ad
hominis crafiitiem, fed detedum fuit ex yariis con-
cretas fuifle truncis, qui labore parvo feparari pote-
rant, ac quisque tenui obduftus erat cortice, lignum
autem adeo durum erat, ut fecuresrecufaret, hafque
frangeret, ita ut non nifi magna vi findi hoc lignum
ac vix polïet.
EXP L I C AT I O
Tabula Décima O Slava.
ÊUbibèfttià ràmlitn Myrti Amboinenfis montante, H urong
yocatie.
gelyk, en omtrent zo groot als de nagel eens vingers, «-
maakt van vyf witte, ronde en wat rimpelige Maatjes
en daar binnen twintig en vyf en twintig witte draatjes*
midsgaders in de midden een groen heuveltje, met een
regie fpitze daar op.
De vruchten zyn Weinig, hangende hier en daar enkelt
op korte Jleeltjes, van de grootte als erwten o/Myrtille-
kraack- bezien, met het vóórnoemde Jpitsje daar boven
op, Jlaande in een kuiltje, zy hebben eenrondegedaante
doch zyn Mét effen, maar rimpelig, en in vyfvoorens
of ribben verdeelt: van coleur rookachtig-fwart, of don-
ker-bruin , droog , en hartachtig, van binnen mede in
vyf Celletjes verdeelt j en daar in een klein, bruin, en
kaf achtig Zaat, als .gaaren dat in Jlukken gefneden is.
De bezien hebben een Jpéceryacbtigen, doch geenJcberpe 'n
fmaak, zeer na by de Myrte komende, maar bet Zaat
niet: Tder bezie Jiaat op een ront en plat fcbyfje , dat '
niet ligt af valt, maarJang aan den boom blyft, en cin-
delyk met fteel en al af valt, doch zelden of gene jonge
boompjes voortbrengt: Nog aan db boom hangende Jbh.
tenze baar in vyf deelen, en werpen dan zo bun Zaat
uit.
■ De ftammen wajfen meejl regt op, en hebben een bast
bout, dat echter in de lengte ligt fply t, de boom bloeit
in April, en de vruchten ziet men in de regen Moujfons,
dewelke daar aan zo langè hangen, tot. aatze wederom
■ bloeit..
Naam. In 't Latyn Myrtus Amboiniea, in 't Am-
boins Hurong en Hulong, op Luhoe Lele; zommigi
noemenze in 't Maleyts. Caju-Puti, of Camelan-DauD
Kitsjil, een naam met de voorige gemeen.
Plaaïs. Zy waft op hage enltaale bergen, (zo op
firant, als landwaart in ) die laagè ruigte hebben, m
wel ter Zonne Jlaan: Wil ook wel een fwarte gront heb- .j
ben, bier ..en daar met grootejleenen gemengt ,r de bejk
en Jlerkfte van fmaak beb ik gevonden op de bergen, die
benoorden Luciela, aan de Jtrant leggen, en ook op de
laage heuvelen by Liela , beide plaatzen op\ klein Ceram:
Op Amboina vint menze mede, doch’ booger van ftam,
ook heel landwaart in, en gemeenelyk in ligte BoJJcben,
daar Dammar-boomen Jlaan , of zomtyds ook Kilang-bn• !
men, als op het gebergte van Enna,. en óp den boek van i
Nulfaniye: Op K e y en in de Zuit-oojlet Eilanden beeft i
men dl medé dezen boom;
. .Gebruik., Zyne Medicynale kragten zyn tot nog toeby
de Amboineezenniet onderzogt: AUeenïyk. werden de rfg-
te ftammen gebruikt tot fparren aan de- daken., en ook om
dat bet bout hart e n durabel is , tot 'fieelen van bylen,
en begten van houmeffen: De fraaye gedaante van dit I
boompje verdient wel, dat men 7t in de boven verplant ,en ]
’t welk ook wel gefebieden kan, als menze kleen zynde,
voorzigpig, uitgraaft met bun naafie fwarte mulle aardt,
en g een wortelen .daar van komt te quetzen, 'want de j
weinige ,.dieze hébben , zyn dor, en maken zorntyds aan den
ftam boven dé aarde een bogije: en zynde aldus in de re- j fen-maanden verplant, zo fcbiet bet ook op met een der•
yker kruin , dan in de wildernijfen: Dienende alleenlyk !
tot cierdat van een tbuin: Van dé a fgevallene Zaatje:
beeft men nog geen boompjes zien voortkomen, en de tak*, |
ken laten zig ook niet verplanten, om datze zeer droop,
zyn.
In ‘ t gebergte van Alangh beeft men deze boomen gev
o n d e n , zo dik als een man, docb men bevont, datze uit
verfebeide ftammen t'zamen gegroeit waren, die men ra
eenige moeite van malkander konde febeiden, en ieder Jwk
was met een dunne feborffe bekleet, zo hart van bout,
dat de bylen daar van in jlukken fpr ongen, en met een
groote moeite naauwlyks konde doorgezaagt werden.
UYTLEGGINGE
Van de achtende Plaat,
Verbeeldende een Tak van den A mboinfehen Myrten-Boom
Hurong genaamt, en op de bergen groeiende;
x x v ifl