IÎÎ Boek. XXXV. Iioofiß. AMBOÎNSCHEKRUYDBOEK. 235
citiflîme crefcant, &perfpinas introitum inpediantv
‘ Folia hæc ulcerationibus qüoqüe conducunc, &
in olus coda ladancibus exhibentur ad lac augendum
uti præcedencis, in hune vero ufura talos eligunciu*
arbores, quæ a litbfe remotae funt, qiium lalfcdo
maris folia quodammodo inficiat.
E X F L I C A T I O
Tabula ScptUAgefitn* Sep tint a ,
Quae râmum exhibet À. foliofum Erythriæ caule inermi,
B. Summum cau’às partem floribus ornatam.
C. Siliquas.
D. Officula feminalia.
O B S E R V A T I O .
Hæc proximo acçedit, videturque eadem elle planta, qaià
E r y th r ia foliis ternaùs, caule fimplictfjimo inermi vocatur a
Payent) in Fl. Leidens. Prodr. p. 373. & cft C or al Caroli-
nenfis haftato folio Petiv. Hort. 106. & Dill, H. Elth. pag.
<07. T. 90. F. j06.
. NB. Rumphium hujus plantæ ramos foliofos & floriferos
ibparatim delineaviffe, eft, quod primum folia progerminant,
uæ, ubi flores prodeunt, omnia prolabuntur, ità ut, quurft
oreat, omnibus fuis foliis orbata fit hæc arbor, ütiidinflo-
rentibus talibus fæpius obfervavi arboribus.
È A P Ü T T R I G E S IM U M
Q U I N T U M .
Gelala Aqmtica: Tsjamghing.
AwAErtia nobis nota ipecjes eft Gelala aquatica, quæ
X juxta ripas fluminuni Crefcit , multoque humi-
lior eil binis prioribus, & aliquando frut.çfcit*
aliquandö in fiümilem & incurvam excrefcit arborem.
Totàque planta multo fpinofîor eft præcedentibus,
immo fpinis obfita eft usque ad foliofum Coftas,. nec
tradabilis eft. Rami ejus funt fragiles, aquofî,& in-
tus plurimum excavati. Folia longis itidem iriïïdent
petioÜsfine ordine tçrna femper conjundta , fed minora
& anguftiora quani vulgaris, Oblonga, m vetuftio-
ribus arboribus, quinque fexve pollices longa, très
latadigitos, fuperius glauca, fubtus cinerea.
Flos duplex e ft, uterque brevibus ex racemis pr<?-
veniens in ramorum extremo, minor quam in vulgari
fpecie, ejusdem cæterum formæ. Maris flores, cujus
arbor ipinofior eft, primo capitula funt oblonga, ad
apices parum incurvata,expurpureofufca,. viridibus
iniidentia calicibus, aperti autem floris petalum fuperius
retro flexum eit more florum Fabarum, fan-
guinei coloris, in horum centro albicans capitulum
feu germenadparet, ad latus ornatum binis violaceis
foliolis, ex quibus emergunt decem longa albican-
tia & Arma ftamina: Siliquæ ac femina mihi haûe-
nus ignota funt, quum râro reperiantur. Plantatæ
vero in tiorto meo tandeni fruflus fuos produxe-
runt, filiquas nempe protubérantes,, uti priores, fed
breviores & tenuiores, in quibus locantur fabæ ob-
longæ, dimidio minores quam inpræcedentibus, fru-
fta referentes cylindræ transverfim feiflæ yel ÿol-
vuli, parum gibbofæ, duræ , glabræ,& obfcure fu-
fcæ ; aliquando autem fupremum hujus floris petaluift
intenfe purpureum eft vel violaceum, ac Arma ejus
ftamina adeo arde fibi accumbunt, ut cornu référant.
, Ferainæ flores, quæ plurimum modo frutefeit ac
minus fpinofaeft, plerumque funt pallide virentes,
fed aliquid violacei habent in fupremo petalo, cæterum
prioribus fimiles ; utriusque flores femper terni
conjundi funt brevibus in petiolis, tribus aliis op-
pofiti, inque racemo plurimas obliquas formant cru-
* Tom. IL ces j
licht groeyen, en met hare doornen den ingank beletten.
Deze bladeren werden mede gebruikt tot ulceratien, en
in Sajor ge kooktÉ om dezoogende vrouwen de melk te
vermeerderen, gelyk de voorgaande, werdende > lot v>da-
nigen gébruik uitgekoozeh die geene boomen, die voatvan
den firand afftaan, om dat anders de ziltigbeid van de
Zee de bladeren wat infecteert.
U Y T L E G G I N G
Van de z*cven-en-zeventigjle Plaat,
Dewelke door lett. A. aanwyft cen bladdragende tak van de.
Erythria zonder doornen.
B-. Een bloemdragende tros.
C, De Houwen ofte Vruchten•
D, De Zaat-korrels.
A A N M E R K I N G .
. Deeze komt het naafte, en lchyrit dezelve plant te zynj
welke de E rythria met een enkelde gladde fteel, en met
drie bladen genaamt werd, van de H. vanPoyeninzyn Prodr.
Fl. Leidens. p.'yft. en i? de Coral Carolinenjisfolio haflató
van Petiv. drooge thuin No. 106. en van Dillen, in de Hort.
Elth, p. id7. T. 90. Fig. 106. verbeeldt. •
N13, Dat Rumphiut van deze plant de {Radgevende en bloemdragende
fleelen in ’t byzonder vertoont ,' is om datze ccrit de
bladen geeft, en als de bloemen te voorfchyn komen , die alle
afwerpt, en.alle de bloemen dan vertoont.,.gelyk ikditdik-
maals in deze bloeycnde boomen gezien heb.
XXXV. H Ö O F T S T Ü K .
De water Gelala-Boom.
DE derde Ons bekende zoorte is de water-Gelala, om
datze langs de oevers van rivieren waft, blyoende
veel Jager dan-de beide voorgaande , zomtyds een
firuik, zomtyds een lagen 'en krommen boom. Het gehele
gewafcb is veel doomachtiger, dan de voorgaande, ja
met. doornen bezat tot aan de ribben van de bladeren, en
gantfeb niet om te bandelen. De takken zyn breekzaam>
wateracbtig3 en van binnen mee f t bol. De bladerenftqanr
mede op lange fteelen zonder order, ook drie en drie by
malkanderen , maar kleinder en fmalder, dandegemeene,
lankvoerpig, aan de oude boomen vy f en zes duimen, aan
de joiige boomen vier duimen lonk, drie vingers breed,
blaauw- of Zee-groen van boven, en vaal of grys van.
onderen.
De bloeme is tweederlei, beide aan korte troffen voortkomende
aan bet uiterfte der takken, kleinder dan aan
bet gemeene, anders van hetzelfde fatzoen. Die van bet
manneken ( wiens boom dootnaebtiger i s ) zyn eer f t lank-
werpige^knoppen, aan de fpitze wat krom,paars-bruin,
en in groette buisjes ftaande, bet blad van de opene bloem
is aan bet voor f t e wat achterwaarts geboogen, na de manier
van boonen-bloeizels, boog-qfbloet-root, aan bet ag-
terfte der bloemen ziet men een witaebtig heuveltje, ter
zy 'dèn bekleed met twee kleine violette blaadjes, daar tuf-
feben uitkyken tien lange,, witte, en ftyve draden. De
bouwen en boonen zyn my nog onbekent, vermits zy zelden
gevonden Werden. Docb eindelyk hebben de geplante
in mynen Tbuin bare vruchten gegeven, te weten knop-
pige bouwen, als de voorgaande, docb kleinder, en dunder,
daar in leggen lankmerpige boonen balf zo groot als
de voorgaande, gelykende ftukjès van een door fneeden Cy-
linder of rolle, een weinig gebübbelt, bard, glad, en
donker-bruin, zomtyds is betbovenfte blad van deze bloeme
boog-purper of violet, en de ftyve draatjes leggen zo
digt tegens malkander, datze een hoorntje gelyken.
Die van ’t wyfken ( ' t welk met f t een firuik blyft, en
minder doornen beeft) zyn mee f t bleek-groen, met wat
violet aan bet bovenfte blaadje, anders bet vccrige ge'yk,
beider bloemen ftaan altyd drie by malkander, 00 kerie
fteeltjes, tegens over drie andere, en maken asneen tros
veelfcbuinze kruijfen , onlief elyk vanjinaak, bet bout is
G g a w is .