IÖ2 H E R B A R 11 A M B O IN E N S I S Liber III. cap. VI.
ra incenditur. In re tnedica haftenus eft ignbta; Quæ
vero exXuïa-Befîïadfertur, multô niagis eft-depuratà
Amboinenfi, inftar cornu femi-pellucida, vifcola ad-
modum, fenfimque exfucca.
Ex hac refîna arte Sinenfi aqua præparari poteft tiqua
Proefervans difta, quæ lympida eft,fed flava,qua
plurima animalium genera , uti aves, cancn, & pnci~
culi, irrorantur, ac iterum ficcantur , quæ diu dein
confervari polfunt. ,
Ex eadem quoque refîna feu Dammara tenuis præ-
paratur Balfamus coloris Balfami Sulpburis , qui bal-
lamus optimus eft vulnerarius , ufurpaturque eodem
modo, ac contra eosdem affeétus, ac Spiritus Tere-
bintbinæ.
Tibula Quinquagefima Secrnda
Ramum exhibet Dammara Nigra > quæ Dammar Itam vo-
catur.
Tabula Quinquagefima Tertia
Ramum exhibet Dammara Nigra légitima, cujus figura po-
ftea a Rumpbio huic operi fuit inferta, unde & hanc fimul
infculpi cuxavimus.
dere: Daar en tegen op Cerams noord-kuft brandmenmeeft
deze fwarte Dammar. In de Medicynen iffe tot nocb toe
onbekent. Die uit Xula-Befii komt, is veel zuiverder
dan de Amboinfe, balf doorfcbynent als boorn, mede zeer
kleverig , en lankfaam opdroogende.
Uit deze bers kan men door Cbineefcbe konft een water
krygen, Aqua Pr$fervans genaamt, klaar, docb gedachtig,
waar mede menkejlryken kan veelderley gedier-
tens, Van Vogeltjes,' Krabbetjes, en Visjes, en daarna
laten droogeh-, dewelke men langbewaren wil.
Nocb beeft men uit den zelffien Dammar een dunne
Balzem, van coleur als Balfamus Sulphuris , welk een
góeden' wond-balzem is, enwert gebruikt op dezelfjle manier
en tegen dezelfjle gebreken, als Spiritus Terebin-
thinas.
De iwee-en-vyftigfie Plaat
Vertoont een Tak van de fwarte Dammara ofte de Dammar
Itam.
De drie-en-vyftigfie Plaat■
Vertoont een Tak van de opregte fwarte Dammar , welkers
figuur onze Rumphius daar na in dit werk- gevoegt heeft,
waarom wy dié obk-teffens hebben laten in Plaat brengen^
CAPUTS E X TUM.
Nanarium Minimumfive Oleofum. Na-
nari Minjac.
Hl ’ jE c arbor eft ërëàâ & altâ, trünco conftans e*
reft o. inftar Mali, & coma denfa, fed non admo-
dum extenfa: Ejus cortex eft æqualis, cinereus*
obfcuris flavisque punctis mäculatus, vix digitum mi-
norem craflus, ac fïagilis, ûd ràdicem vëro v ix ala-
tüs, fed ibi nodöfus èft.
Foliorum rachidës plures fimul junguntur ad ramulo-
rum fümmum üti inGanäriis,fed hüllis conftant fqua-
jms.ad fuum ortum, quales in Canariis obfervantur ,
inque iis quatuor vèl quinque foliorum paria occur-
runt oppöfita nunc :ihpari extremo, nunc vero nullo.
Folia fruftusque minimi funt omnium Canarii fpe-
cierum, immo minores funt Nanariö præcëdenti, folia
nempe ejus funt.qüinque, fe x , vel feptempoHic.es
longa, binos lata, & fe re paralelogrammä conftituunt,
fed ab inferiore parte paulo funt latiora, fcabra, ex
nig.ro viridia, fplendentia,ac plerümqueparum complicata
& finuöfa. 'Nervus intermédius albicat, ab
utraque protuberans parte, ùti & coftæ transveriales,.
quæ in inferiore, folii parte purpürafcunt.
Rami fiint fragiles ,atque ex iis prope foliorum rachi-
dés alii oriuntur longi petiöli inftar uy.arum racemi ; inÎ
ue bis- flores éjusaèm fere formæ ac præcedentis
)ammaroe Nigree. Frq&Üs minimi funt omnium Ca-
nariorum, vix magnitüdiriem habentés Dammaræ Ni-
græ, fed. ëx oblongô rnàgis rôtündi ^ inftar juniorum
Olivarum , longitiidjriém. habent unguis digiti, rari
fimul in.racëmis exCrèfcünt, atque dependent primo
yirides , dein ex côërulëô nigri, uti. Indigo.. Sub te-
jnui putamine nüx reconditur ejusdem fëre magnitu-
dinis, ab utraque acuminata parte, àctrigona, orisæ-
qualibus,, coloris cinerei. Sub duro hoc putamine nucleus
reconditur parvus, mollis, & albicans inftar Sebi
vel exungiæ,,qui edulis non e ft, ac facile computre-
ïç it: In centrp lïùjiis nuclei, alia qüoque obfervàtur
parva cavitasi, “ .. * •/. .. , v.
Ex vulncrâto jtrnnci .çprticé. exfudat oleum flave-
fcens & pellücidunvj fèd ramm in hifçe faltem regio-
nibu s .hô cqu e inféquîÉiàf älter -niucago inftar àlbu-
minisOVi vel muci!,,,,qûi intra paiicps dies nigrëfcit
inftar- Dammaræ • Itam , nunqùam penitus ficfcus , fed
jnftar vifcofî gummi, pârvis in drumis arbofi inhæ-
jèn s , iftüdque Oleum îtîdem exfudat, licet hi grumi
tollantur, qui fi parum comprimantur , oleum fimul
ëffluît, & majori in quantitate fi inpuræ taies glèbæ,
quales ëx arbore côlligantur,fblis ardori exponantur.
Hocce
VI. HOOFT STUK.
De Olie-acbtige Canaries-boom.
D I t is een regten boogen boom mei èen effenen Jlam,
als een.maf opger.eet, met een digte, dqcbnietbree-
■ de kruin, de fcborjfe is effen,graauw,met donker-
geele ftïpjes bezet, pas een pink dik , en bros zonder mer-
kelyke vlerken omtrent de wortel, docb 'aldaar wat knot-
'ftig. " . \ S V ............I
De ryskens Jlaan veeie by malkander ' aan ’t uitterfte
der takskens, gelyk' dan de Canaris, zonder de voorge-
noemde fcbubben by baren oorfprmk j en daar aan vier a
vyf paren bladeren regt tegen malkander , zommige met
een voor uit alleen, zommige niet.
De bladeren en vruchten zyn de kleinjle van alle Ca-
narkgejlagten, en nocb al kleinder ', als de voorgaande
Nanari, te wetendekbladeren vyf, zes, en zeven duimen
lonk, twee dito breed, en bykdris evenwydig, docb
agter wel zo brééd, f ty f , fwart-groen, glimmende, ge-
meenelyk een weinig ie zamen gebogen ofbogtig. De vad-
del-zenuwe is witacbtig, en te wederzyden wat uitftee-
'kende , gelyk oOk de dwers-ribben, die aan de onderfte zy-
de wat paars zyn.
De takken zynbreekzaam , daar uit by de ryskens voortkomen
andere lange feelen', als druive-trojfen, en aan dezelve
’t.bloeizel, meeffgefatzoeneert, als dat van de voorgaande
:Öammara Nig fa.' Dè vruchten zyn mede de
kleinjle van alle Canaris, qualyk zÓé groot f als die van
Damniara. Nigfa ', doch in 't lankwerfige wat ronder,
gélyk joingè-OlybeUy m de lengte van een nagel van een
vinger t weinige by malkander aan haare troffen hangende
, eerjl groen , daar na blaauw-fwdrt , als Indigo. Onder
bét dunne boljjerken legt *t Nooftkew, bykans in de-
zélfde grootte fagter iit- vooren. toegefpiljl, en driekantig,
met effene tyden ,ligt-graauw van cóleur. Onder ’t bar de
fcbadltje légt éenkleène,wéeke,enwittebeéf ,geljykfmeer
of ongel, die men niet èeien kan, en zeer ligt verrot, in
midden van de heeft ziet men nocb een kléine bolligbeyt-
Uit de gequetfle fcbprffe' des flams komt een gedachtige
klare oly uitfweèvên , docb zeer fpaarzaam, immers in
deze Landen, en pp dezélve volgt een andefejlymerigbeu
als 't wit van een Ey of fnót, die in weinig dagen fwart
beft erft, als de Dammar Itam, nooit opdrogende, maar
als een kleverige gom, met kleine klontert] es aan den boom
blyvende bangèn, nog al de voörfcbrevenoly uitfwecten-
de, ook aVs men deze 'klonteren af neemt, en een weinig
'Verft, zoo vloeid 'er de oly u it, ennogovervloediger, als
men de vuile klonteren, zoo dljfe van den boom komen,in
Mill