Ill Boek- V l Hooftfil
Hocce oleum primo flavefcit, referCque Oleum Oli-
varum,. pellucidum enim eft acflavum, fed fenfim
ruffefçit lpftar Vini Hifpanici, at magis indurefcit.
Refîna talis exprefla nigrefcit, inque fragiles exficca-
tur gruraos,. qui vix fibi adhærent, utrumqùe vero odorem
AMBOINSCHE KRUYDBOEK.
nabet gravem,fed jucundiorem quam refinaaliorum
Canariorum.-nihilominus tarnen caput infeftat hie odor,
uam diu oleum ac refîna , funt recentia, ac facile
ammam epneipiunt-, fi igni admoveantur , licet vi-
deantur liquida. Ger tarn ejus quantitatem in Sartagine
fupra ignem excoxi ad oleum diflolvendum, fed; tam
vehementem ac fortem excitabat fumum,ut omnes
adftantes Cephalalgia inde laborarent, ita ut conclu-
derem , mulfo melius efle illud oleum, quod Solis
radiis debilioribus fpoiate exftillaret.
Dein edoétus fu i , multo melius efle.,; fî refîna &
Oleum fimul juntta remaneant, ficque conferventur,
odorem enim mixtum habent ex Sty race liquida, cor-
ticibus Gitri, & refîna Canarina: Oleum autem hoc,
recens adeo fubtile e ft ,u t per cutempenetret,illam-
que calefaciat inftar Olei emusdam deftillati. Optimum
vero colh'giturexvetuftiflimisarboribus, inlocis
crefcentibus faxofis, folique bene expofitis, quarum
binæ arbores pbfervatæ fuere in parvis infulis Nujfa-
tello-, quarum refîna oleofà jucundiflimum fpirabat o-
dorem, ad Cor’ticum Citri odorem accedentem , fed
tam paucum exftillabat, ut toto menfium ficcorum.
tempore vix bini cyathi exftillarent, gummi autem
ab oleo non feparandqm e ft, licet maflam turn référât
fordidam .& inpuram. Quod vero tempore pluvjo-
fo colîïgiédr, inutile e ft, odorem enim contraint aci*
dulum.
Am i tempus. Fruftus maturefeunt anni tempore
occidentali, prolapfîque fub arbore inveniuntur, plu-
rimum putaminibus exuti, qui apris inferviunt,quum
enim fint adeo pufilli, ah hominibus non expetun-
tur.
Nomen. Latine Nanarium Oleofum, & Namrium
Minimum. Malaice Nanari Minjac. Amboinenfibus
nullum hafbenus peculiare gerit nomen, excepto quod
Hituenfes illam vocent Aybau Modelle, h. e. Arborem
fuaviter olentem : In Manipa vocatur Taniri, in Bonoa
XalefeL
Locus & Ufus. Hæ arbores raro occurrunt, parum-
que notæ funt, in Amboina tantum binæ tresve inveniuntur
in ora Hitoenfi prope promontorium Mamoa,
hand procul a litorein adfcenfu montium, quæ vix
crafliores funt homine,paucumque exftillant Oleum,
quod cum gummi fuo trunci cortici inhæret, & quam
maxime inpurum eft.
... Anno 16(5.8 primo ibi in notitiam venit, atque ab
illo tempore Æthiopum uxores oleum illud college-
runt ad conficiendum oleum odoratum, hunc infinem
incifiones in inferiore trunci parte in ft itu e b a n te x
quibus poft aliquot menfium ipatium memoratum iftud
gummofum Oleum exftillabat, illud vero Nujfatellen-
Je demum 1676 dete&um fu it, odoremque habebat,
uti diftum e f t , multo præftantiorem Hitoenfi. In
ora Nujfanive talis quoque arbor inventa fu i t , quæ
nuces gerebat majores & rotundiores, ejus autem O-
leum nondum innotuit per Incolarum ignorantiam.
Quæ in Manipa, Kelangha,& Bonoa crefcunt,e-
jusdem cum fupra memorata funt formæ, illarumque
folia quatuor vel fex- pollices longa funt, binos lata,
horumque coftæ ex fufeo flavefeunt, funtque porrö
glabra, & intenfe viridia tam in junioribus quam in
vetuftioribus arboribus. Fruftus eandem quoque ha-
bent formam, rari firaul junfti in brevibus racemis.
Liquida Dammara, ex trunco deftillans, Amboinenfî fi-
mifis e ft, fed nigrior eft,, odoremque habet jucundiorem
, majorique copia colligi poteft.
Hujus kchrymæ oleum in terram prolabens menfi-
bus fîccis jucundum ipfî.præbet odorem , qui in effof-
fa diu remanet, fi occlufa confervetur. Qualis terra nomine
terræ Ambriferæ prinium deteftafuitanno 1681
in Manipa circa locum Luhu, quæ diu pro ilia fuit
habita, credebantque ineolæ naturalem iftiüs terræ
efle odorem, quum in illo loco nulla occurreret arbor,
parvumque tantum occuparet ilia terra,locum,
ubi effofla fu it, unde iftius loci dominus putabat, in
illo loco certiffîme Ambaræ fontem latere, quum vero
terram profundiorem eruebant, odor evanefeebat,
unde concludebam, hunc odorem efle accidentalem, éx
arbore nempecerta ortum fuum habentem,quæ circa
I Tom- II, illam
1 6 3
de beetëlZonne field. Deze Oly gelykt in *t eer f it geheel
en al als de Olyven-Oly, te weten, geelachtigendoorfchy-
nent, maar befierft metter tyd ros, als Spaanfche Sek,
en word dikacbtigi Het uitgeperfie hers werd als dan
fwartacbtig y en droogt: op in brojfe* klonteren, diequalyk
aan malkander kleven, beide zynze van een zeer fier ken
reuk, docb Heffelyker dan andere Ganari-herJJen, niet te
min nog al ’t hooft befwaarende zo lang zy Vers zyn, en
branden . ook zeer licht alsze vuur raken , boewelze vochtig
fcbynen. Ik hebber eens een meenigte in eenpannetjen
over een kool vuur gedaan , om de Oly daar uit te ftnel-
ten, maar ’t gaf zo fierken reuk en damp vunzig, dat
alle de omfianders hooft -pyn daar van kreegen, zo dat
ik bipond peel beter te zyn^ 't geene men byfiappe Zonne-
1 febyn vm zelfs laat uitfweeten.
Naderhand heb ik geleerd, dat nog beter i s , dis men 't
kers en Oly te Zomen by malkander laat, en aldus bewaart,
want dien reuk was gemengt uit Styrax liquida,
Citroen-fchellèn , en Canari-bers, zo is ooi dezen Oly vers
zynde zo fubtiel, dat by debuit verwermt, -en doordringt
als eenige gedifiilleerde Oly. De befie bekomt men uit
zeer oude boomen, die op fieenaebtige bergen, en wel ter
Zonne fiaan, gelyk twee diergelyke hoornen gevoiidenzyn
op de kleine Eilandekens Nuflatello, wiens Olyaehtigen
hers een zeer aangename reuk badde, na de Citroen-fchel-
len trekkejide, maar by quam 'er zo febaars uit, dat men
in een gebeele drooge Mauffon qualyk twee mutsjes konde
krygen, en men mofie de Gom van den Oly niet affehei*
den, hoewel bet als dan een vuile Materiè gelykt.. H e t
gene men by. 'regenaebtig weer vergadert, deugt niet,
want bet gewint een goor en reuk.
Sayfoen. De vfucbten ziet men ryp in deWefie Moufi.
Jon, en afgevallen onder dé. boomen leggen, ookmeefivan
hare bolfiertjes berooft., blyvendé zo leggen voor de.wilde
Verkens, want wegens hare kleinigheid werdenze van de
menfeben niet geacht.
m Naam. In 't Latyn Nanarium Oleofum, en Nanarium
Minimuim Op Maleyts Nanari Minjac, by de
Amboineezen beeft by nog geen byzonderen naam -, b'ebalri
ven dat hem de Hitoeezen by próvijie noemen Ayhau,
Madellé, dat is Arbór fuaviter olehs: Op Manipa
Yaniri, op Bonoa Yafefel.
Plaats, en Gebruik. Deze'boomen zyn zeldzaam en.
nog weinig bekend, in Amboina vind men’er alleenlyk
twee of.dne, op de kufi van' Hitoe ,by den boek.Mamoay
niet verre vanfirand, in 't opgaan van 't gebergte, dewelke
niet veel dikker dan een man zyn f en weinig Oly
geven, die met zyn Gom aam de fchorffe hangt , en zeer
vuil'is.
In ’tjaat 1668. is by aldaar eerft in kenniffe gekomen,
en t'zedert hebben de Moorze Vrouwen zyn Oly laaten
baaien, om welriekende Oly daar van te maaken, tot dien
einde wierden keepen in de benedenfie fiamgekapt, waar
uit na eenige maanden de voorfebfeve Gomachtige' Oly
uam, maar die van Nuflatello is eerfi Anno 16y6. in
enniffe gekomen, en was, alsgezegt, veel beter vanreuk,
dan de Hitueefcbe. Op den boek van Nuflanive. is ’er
ook een diergelyken boom gevonden, wiens nootjens wat
grooter en ronder zyn, maar de Oly daar van is nog on-
bekent, door de onwetenheid der Inwoonders.
Dewelke, op Manipa, Kelang, en Bonoa wajfeben,
zyn meefi van de bovenfiaande gedaante, hebben bladeren
pier en zes duimen lank, twee brééd, baar e ribben zyn
bruin-geel, . voorts glad, en hoog-gröen, zo wel aan jonge
als oude boomen. De vruchten zyn van dezelfde gedaante,
weinig by malkander aan korte trosjes. De wee-
ke Dammar uit den fiam druipende gelykt mede de Am-
boinze, docb is /wart er en lieffelyker van reuk, kan ook
in grooter meenigte vergadert werden,
De Oly van dezen traan uit den fiam op de aarde druipende
in de drooge maanden, geeft dezelve een lieffelyken
reuk, die aan de uitgegravene nog lange b ly fta ls menze
toegeflopt bewaart, Diergelyke aarde onder den mam
van Ambar.-aarde, is eerftmaal gevonden Anno 1681. op
Manipa , omtrent de plaats Lünü, en wierd daar lang
voor gehouden, dat bet een mtuurbyken reuk van die aarde
was, want daar juift omtrent geen, boom fiond y en
maar een kleine plaats befloeg,’ daarze uitgegraven wier-
de. Dies den eigenaar zig inbeeldde, dat op die plaats
voorzeeker een Ambar-foftteyn moefte fcbuilen, maar dieper
gravende verdween dien reuk, waar uit ik datelyk
bejloot , dat by toevallig moefie zyn, te weten van een
. X 2 boom